woorden van hoofdstuk 3

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1

Ken jij de woorden van hoofdstuk 3 en hun betekenis ? 

Kies de juiste betekenis bij het woord

Van één plant meer plantjes maken heet

1. vermeerderen
2. scheuren
3. stekken
4. moederplant

Een stek is

1. een plant in stukken uit elkaar trekken
2. hetzelfde als vermeerderen
3. een stukje dat je van de plant afhaalt
4. het ingraven van een zijscheut

Scheuren betekent

1. heel hard rijden
2. onder de grond graven van een zijscheut
3. de plaats waar een plant beschadigd is
4. een plant in stukken uit elkaar trekken

Het buigen van een scheut naar de grond en die ingraven noem je

1. ingraven
2. afleggen
3. stekken
4. vermeerderen

De gladde buitenkant van een plant of boom noem je

1. bast
2. halfhoutig
3. oog
4. moederplant

luchtvochtigheid is

1. dat een plant nat genoeg is
2. de hoeveelheid vocht in de lucht
3. hetzelfde als water geven
4. hetzelfde als mist

De plant waar stekken van gemaakt worden noem je ook wel

1. stekje
2. bast
3. halfhoutig
4. moederplant

Een oog is

1. waar je mee kan kijken
2. een knopje van een plant waar uitlopers uit komen
3. de gladde buitenkant van een plant
4. een stukje dat je van een plant afhaalt

Het maken van wortels onder de grond heet

1. vermeerderen
2. ingraven
3. wortelen
4. scheuren

het onder de grond graven van een zijscheut noem je ook wel

1. begraven
2. ondergraven
3. ingraven
4. afleggen

poeder dat ervoor zorgt dat de stek gaat wortelen heet

1. wondpoeder
2. oogpoeder
3. luchtvochtigheid
4. stekpoeder

halfhoutig betekent

1. dat een plant een stevige stengel heeft
2. dat de plant half van hout is
3. de plaats waar de plant beschadigd is
4. plant waar stekken van gemaakt worden

wondweefsel is

1. poeder dat ervoor zorgt dat de stek gaat wortelen
2. de gladde buitenkant van een plant of boom
3. het maken van wortels onder de grond
4. de plaats waar de plant beschadigd is

Kennen jullie alle woorden goed genoeg?