2T werkwoordspelling les 4, Dictee + Fictie A

15 minuten Lezen
Opdracht voor de leerlingen thuis:

Zie chat!
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

15 minuten Lezen
Opdracht voor de leerlingen thuis:

Zie chat!

Slide 1 - Diapositive

Opstarten!

Slide 2 - Diapositive

Is 'gezongen' een werkwoord of een bijvoeglijk naamwoord in deze zin?

Er werd veel kritiek gegeven op het zojuist gezongen liedje.
A
werkwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Quiz

Programma
Herhalen onderdelen voor de toetsweek quiz + uitleg
Laatste quizvraag
Opdracht voor de leerlingen thuis
Dictee
Bespreken onderdeel fictie
Afronden

Slide 4 - Diapositive

Wat weten we nog van de vorige les: werkwoordspelling: de verleden tijd?
timer
1:00

Slide 5 - Question ouverte

Herhaling
Tegenwoordige tijd: 

  • Geen d in het hele ww, geen d in de tt (HIJ  behaald)
  • stam: -en van het werkwoord. 
  • stam veranderen? 
  • jij, hij, zij > t erbij 
  • jij / je achter het ww? kort mogelijk 
Verleden tijd: 

  • sterk of zwak? 
  • zwak> te (n) of de (n)
  • - en van het ww 
  • check laatste letter
  • in het kofschip? t 
  • niet? d 
  • staat er al d of t in het ww>> dubbel

Slide 6 - Diapositive

Goed of fout?

Hij herhaalt de les.
A
Goed
B
Fout

Slide 7 - Quiz

Goed of fout?

Hij melde zich bij de docent.
A
Goed
B
Fout

Slide 8 - Quiz

Goed of fout?

Word je vriend snel boos?
A
Goed
B
Fout

Slide 9 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord? 

Het is een werkwoord in een zin. 
Ook hier moet je kijken of het zwak of sterk is. 
Een voltooid deelwoord vertelt dat iets klaar is of afgelopen (voltooid). 

Staat altijd een vorm van hebben, zijn of worden bij. 

Ik heb een broodje pindakaas naar de docent gegooid


Slide 10 - Diapositive

Hoe herken je een voltooid deelwoord in de zin? 
1. Er staan altijd twee werkwoorden in een zin. 
 
Het hulpwerkwoord is altijd: zijn, hebben of worden.

2. Begint vaak met ge, be, ont, ver, her
Ik heb gewerkt. 

Ik ben te laat gekomen.

Hij werd netjes ontvangen.





Slide 11 - Diapositive

Bij sterke werkwoorden eindigt het voltooid dw vaak op -en

zwemmen - zwom - gezwommen 
lopen - liep - gelopen 

bij zwakke gaan we kijken of er een t of een d achterkomt! 

Slide 12 - Diapositive

Maar hoe schrijf je het nou??????
Stappenplan:

1. Kijk naar het hele werkwoord!!!
2. haal dan -en eraf voor de stam
3. kijk naar de laatste letter
4. gebruik het 't ex kofschip 
5. of maak het woord langer 

Slide 13 - Diapositive

't ex-kofschip, 't sexy fokschaap

klinkers niet meetellen (e,o,i)

laatste letter staat in de ezelsbrug -> t 
laatste letter staat niet in de ezelsbrug -> d 

 

Een vd kan eindigen op: 
- en 
- T 
- D 

Slide 14 - Diapositive

Belangrijk!!!!!



een voltooid deelwoord schrijf je NOOIT met DT!!!!!!!


Slide 15 - Diapositive

Ik heb gisteren in de tuin (werken)..
A
gewerken
B
gewerkt
C
gewerkd

Slide 16 - Quiz

De broodjes in de kantine worden goed beleg....
A
t
B
d

Slide 17 - Quiz

Ik heb heel lang (geloven) dat spoken bestaan.
A
geloofd
B
gelooft
C
geloven

Slide 18 - Quiz

De broodjes in de kantine zijn altijd goed (beleggen).
A
belegd
B
belegt
C
beleggen

Slide 19 - Quiz

Wordt die terrorist nog wel (veroordelen)
A
veroordeeld
B
veroordeeldt
C
veroordeelt

Slide 20 - Quiz

Gelukkig was ik goed (verzekeren).
A
verzekerd
B
verzekert
C
verzekerde

Slide 21 - Quiz

De leraar werd er ingeluis.....
A
d
B
t

Slide 22 - Quiz

bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
1. Je schrijft een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord zo kort mogelijk. 
2. maar de uitspraak mag niet veranderen, dan dubbele medeklinkers.
3. als het voltooid deelwoord einidgt op -en, dan ook wanneer          het bijvoeglijk gebruikt wordt

De beantwoorde vraag
De geredde kat
De verloren wedstrijd

Slide 23 - Diapositive

Welke vorm hoort op de puntjes te staan?
Hij hing de .......foto boven de bank
A
vergroten
B
vergrootte
C
vergrote
D
vergroote

Slide 24 - Quiz

Welke vorm hoort op de puntjes?
De .........toren staat op de monumentenlijst
A
verlichten
B
verlichte
C
verlichtte
D
verlichtten

Slide 25 - Quiz

Welke vorm hoort op de puntjes te staan?
De ....cake verspreidde een heerlijke geur
A
gebakken
B
gebakke
C
gebake
D
gebakte

Slide 26 - Quiz

Welke vorm hoort op de puntjes te staan?
De ...........trui jeukt als een gek!
A
gebreidde
B
gebreiden
C
gebreide
D
gebreidden

Slide 27 - Quiz

Laatste quizvraag!

Slide 28 - Diapositive

De ... crimineel hebben ze nooit meer gepakt, dus misschien verstopt hij zich wel onder je bureautje.
A
gevluchtte
B
gevluchte
C
gevluchten

Slide 29 - Quiz

Opdracht voor de leerlingen thuis
Maak een samenvatting van de stof die je moet leren voor Nederlands. 
Voeg bij elk onderdeeltje ook een voorbeeldje toe. 
Maak de samenvatting op papier en neem die de volgende les dat je op school bent mee (volgende vrijdag). 
We gaan dan een oefentoets maken. 
De onderdelen die je moet samenvatten zijn:

Taalverzorging onderdelen Spelling H1 t/m 6
Persoonsvorm tt en vt blz. 32
Hoofdletters en leestekens blz. 58
Voltooid deelwoord blz. 84
Lastige werkwoordsvormen blz. 110
Verkleinwoorden blz. 136
Werkwoordspelling (herhaling) blz. 160
Meervouden op -en, -s, ën en -n blz. 162






Slide 30 - Diapositive

DICTEE

Slide 31 - Diapositive

Bespreken Fictie A opdracht 1, 2, 3
Boek blz. 168

Slide 32 - Diapositive