Woordsoorten herhaling 2

Vragen om voor jezelf te beantwoorden:
  1. MOL-gesprek aangevraagd (indien gewenst)?
  2. Opdracht 'Over 10 jaar' ingeleverd?
  3. Feedback toets woordsoorten ingekeken?
  4.  Opdrachten gemaakt en/of herhaald?
  5. Welke woordsoorten moet ik nog herhalen?
  6. Wat doe ik als ik na deze herhaling nog vragen heb?
  7. Wat als ik alles beheers?
timer
3:00
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 16 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Vragen om voor jezelf te beantwoorden:
  1. MOL-gesprek aangevraagd (indien gewenst)?
  2. Opdracht 'Over 10 jaar' ingeleverd?
  3. Feedback toets woordsoorten ingekeken?
  4.  Opdrachten gemaakt en/of herhaald?
  5. Welke woordsoorten moet ik nog herhalen?
  6. Wat doe ik als ik na deze herhaling nog vragen heb?
  7. Wat als ik alles beheers?
timer
3:00

Slide 1 - Diapositive

Antwoorden:
  1. MOL-gesprek aanvragen: kan alleen vandaag nog via Forms!
  2. Opdracht 'Over 10 jaar': in Teams - Opdrachten!!!! Vandaag!
  3. Feedback toets: bij 8 punten behaald! In de feedback heb ik gezet wat je nog te doen hebt.
  4.  Opdrachten: grammatica woordsoorten 'Bijspijkeren' in digitale methode (1.6, 1.7, 2.7, 4.7, 5.5)
  5. Welke woordsoorten moet ik nog herhalen? Tip: ga naar dat hoofdstuk voor extra oefening!
  6. Wat doe ik als ik na deze herhaling nog vragen heb? Via de chat vragen om extra uitleg!
  7. Wat als ik alles beheers? Verder met grammatica zinsdelen, opdracht 'Over 10 jaar', lezen in je leesboek

Slide 2 - Diapositive

Herhaling woordsoorten 

Slide 3 - Diapositive

Woordsoorten:
  • Zelfstandig naamwoord
  • Bepaald en onbepaald lidwoord 
  • Bijvoeglijk naamwoord 
  • Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord 
  • Aanwijzend en vragend voornaamwoord
  • Voorzetsel
  • Bijwoord 

Slide 4 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord
  • Een woord voor mens, dier, plant, ding of gevoel 
  • Eigennaam 

  • Heeft (meestal) enkelvoud en meervoud  
  • Verkleinwoord  
  • De, het of een  
Pieter, Excelsior, huis, panter, liefde

Slide 5 - Diapositive

Bepaald en onbepaald lidwoord
  • De, het = bepaald lidwoord (blw) 
  • Een = onbepaald lidwoord (olw) 

Slide 6 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
  • BN vertelt iets over het zelfstandig naamwoord.
  • Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt van welk materiaal iets gemaakt is.

een houten stoel, een spannend boek, het kussende paar

Slide 7 - Diapositive

Zww & hww
  • Het belangrijkste werkwoord in de zin = zww
  • Geeft aan wat het onderwerp doet.

  • In een zin staat altijd maar één zww
  • Staat er maar één ww in de zin? Automatisch zww!

Bv: Joris slaapt in zijn bed. 

Slide 8 - Diapositive

Zww & hww
  • Hulpwerkwoorden  komen voor in zinnen met meerdere werkwoorden.  
  • Ze ‘helpen’ om de zin kloppend te maken (het gezegde te vormen). 


Slide 9 - Diapositive

Hoe herken ik ze?
  • Als er meerdere werkwoorden in de zin staan, kijk je welk werkwoord het belangrijkst is. 
  • Overige werkwoorden zijn hww.

Als er meerdere werkwoorden in de zin staan: 
  •  Zww staat meestal achteraan in de zin.  
  •  Streep de werkwoorden weg die je weg kan laten. 



Slide 10 - Diapositive

Zww & hww
Zww
  • Bijvoorbeeld: slapen, zingen, voetballen, blaffen en struikelen. 
Hww
  • Bijvoorbeeld: hebben, zijn, worden, zullen, kunnen en mogen.

Slide 11 - Diapositive

Voorbeeld:
Sandra moet haar Franse woordjes gaan leren.

  1. Zoek de werkwoorden in de zin.
  2. Maak steeds nieuwe zinnen door de persoonsvorm weg te laten. 
  3. Welk werkwoord houd je over? 

Slide 12 - Diapositive

Aanwijzend en vragend voornaamwoord
  • Aanw. vnw wijst een mens, dier of ding aan.
deze, die, dat, dit, zulk(e), zo'n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde, dezelfde.

  • Vr. vnw stellen een vraag.
Wie, wat, welk(e), wat voor (een)


Slide 13 - Diapositive

Voorzetsel

Slide 14 - Diapositive

Bijwoord 
  • Tijd: gisteren, morgen, straks
  • Plaats/richting: er, daar, hier, nergens
  • Zekerheid: absoluut, ongetwijfeld, vast,echt 
  • Ontkenning: niet, nooit, geenzins

De auto rijdt hard.
De ijscoman heeft bijzonder lekker softijs. 

Slide 15 - Diapositive

Vervolgopdracht week 15:
Ga met je lijstje met antwoorden op de vragen (dia 1) aan de slag!
Woensdag 8 april: toets woordsoorten 2e ronde
Woensdag 8 april: aandacht voor fictie (Heb je nog een leesboek? Houd die bij de hand woensdag) en vervolg grammatica zinsdelen.

Slide 16 - Diapositive