Werkwoordspelling + hoofdletters

Werkwoordspelling 
(& hoofdletters) 
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Werkwoordspelling 
(& hoofdletters) 

Slide 1 - Diapositive

Welke is goed gespeld?
A
Hij rend
B
Hij rent
C
Hij rendt
D
Hij rentd

Slide 2 - Quiz

Tegenwoordige tijd 
Stap 1: stam (-en) 
Stap 2: onderwerp (jij, hij, wij etc.) 
Stap 3: 
- ik vorm: alleen stam
- alles anders: + "t"
- "je" of "jij" erachter: alleen stam
- meervoud: + "en" 


Slide 3 - Diapositive

Wat moet er komen te staan?
Hij... (worden)
A
Wordt
B
Word
C
Wort
D
Wortd

Slide 4 - Quiz

Welke is goed gespeld?
A
Hij fietsde
B
Hij fiedtste
C
Hij fietste
D
Hij fiedtstde

Slide 5 - Quiz

Verleden tijd
1. Zoek de stam (werkwoord -en)
2. Zoek het onderwerp (jij, hij, wij etc.)
3. De regel van 't kofschip (x):
• Als de laatste letter van de stam wel in ’t kofschip staat: +te(n) in de verleden tijd
• Als de laatste letter van de stam niet in 't kofschip staat: +de(n) in de verleden tijd
- Werken -> werk -> ’t kofschip -> werkte
- Rennen -> ren -> ’t kofschip -> rende
• Bij meervoud: +n
• Bij letters die veranderen in de stam (verhuizen -> verhuis): kijken naar de laatste letter van het hele werkwoord (verhuizen -> verhuiz -> ’t kofschip -> verhuisde 

Slide 6 - Diapositive

Wat moet er komen te staan?
Hij... (fietsen)
A
Fietse
B
Fiedtste
C
Fietsde
D
Fietste

Slide 7 - Quiz

Welke is goed gespeld?
A
Hij belde
B
Hij beldte
C
Hij belte
D
Hij belle

Slide 8 - Quiz

Voltooide tijd
1. Zoek de stam (werkwoord -en)
2. Zoek het onderwerp (jij, hij, wij etc.)
3. Voeg +ge aan het begin van het woord
• Als de laatste letter van de stam wel in 't kofschip staat: het voltooid deelwoord eindigt op -t
• Als de laatste letter van de stam niet in 't kofschip staat: het voltooid deelwoord eindigt op -d
- Werken -> werk -> ‘t kofschip -> gewerkt
- Rennen -> ren -> ‘t kofschip -> gerend

Slide 9 - Diapositive

Wat moet er komen te staan?
Hij heeft... (bellen)
A
Gebelt
B
Gebeldt
C
Gebeld
D
Gebeltd

Slide 10 - Quiz

Onregelmatige werkwoorden
Mogen (tt) -> mocht (vt) -> mocht (vt) 
Lopen (tt) -> liep (vt) -> gelopen (vt) 
Uit je hoofd leren

Slide 11 - Diapositive