Herhalen H3+H4

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Herhalen H3+H4

10 minuutjes lezen

Oefenen zinsontleding

Oefenen woordsoorten

Oefenen werkwoordspelling

Literatuurdossier

Laatste les week 14: deadline inleveren literatuurdossier.

Hierna krijg je twee verbeterpunten van meneer Neggers. Je hebt dan nog de meivakantie om je literatuurdossier aan te passen. Hierna krijg je een cijfer.

Stappenplan zinstontleding:

1. Zoek de persoonsvorm (pv)
2. Zet zinsdeelstrepen
3. Zoek het onderwerp (ow)
4. Zoek het werkwoordelijk gezegde (wg)
5. Zoek het lijdend voorwerp (lv)
6. Zoek het meewerkend voorwerp (mv)
7. Zoek de bijwoordelijke bepaling (bwb) 

Ik     ben     op     vakantie     geweest     naar      Aruba.  

Ik      heb      mijn      klas      getrakteerd      met      mijn 

verjaardag. 

Woordsoorten

Kies de juiste woordsoort.

Je moet ook nooit cola drinken bij de computer.

1. Zelfstandig naamwoord (zn)
2. Voorzetsel (vz)
3. Bijvoeglijk naamwoord (bn)
4. Lidwoord (lw)

Kies de juiste woordsoort.

Ik fiets nog snel even naar de winkel.

1. Bepaald lidwoord (blw)
2. Onbepaald lidwoord (olw)

Kies de juiste woordsoort.

Gisteravond heb ik een film gekeken.

1. Werkwoord (ww)
2. Zelfstandig naamwoord (znw)
3. Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Welke bepaalde lidwoorden zijn er?

Kies de juiste woordsoort.

Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  

1. Werkwoord (ww)
2. Zelfstandig naamwoord (zn)
3. Bijvoeglijk naamwoord (bn)
4. Voorzetsel (vz)

Noteer de/het zelfstandig naamwoord(en) (zn)
Ons nieuwe huis is mooi en groot.

Ik zoek de betekenis van het woord straks even op. 

1. Werkwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Bijvoeglijke naamwoord
4. Lidwoord

Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin?
Jip en Janneke hebben een hond die Takkie heet.

Kies de juiste woordsoort.

Ik heb veel nagedacht.

1. Zelfstandig werkwoord (zww)
2. Hulpwerkwoord (hww)

Hoeveel voorzetsels staan er in onderstaande zin?
Na de gymles op school kleden de leerlingen zich altijd snel om.

Bepaald lidwoord

Zelfstandig naamwoord

Werkwoord

Onbepaald lidwoord

Een 

het

de

denkt

spinnen

pauze

geheugen

toetje

toetsen

getekend

dans

Kies de juiste woordsoort.

De bakker heeft verschillende broden gebakken.

1. Zelfstandig naamwoord (zn)
2. Voorzetsel (vz)
3. Bijvoeglijk naamwoord (bn)
4. Werkwoord (ww)

Kies de juiste woordsoort.

Vanochtend heb ik één boterham gegeten.

1. Bepaald lidwoord (blw)
2. Onbepaald lidwoord (olw)
3. Geen lidwoord

Kies de juiste woordsoort.

Ik heb gisteren drie hoofdstukken in mijn boek gelezen!

1. Zelfstandig werkwoord (zww)
2. Hulpwerkwoord (hww)

Ik heb hele goede cijfers op mijn rapport!  

1. Bepaald lidwoord (blw)
2. Voorzetsel (vz)
3. Zelfstandig naamwoord (zn)
4. Onbepaald lidwoord (olw)

Op zaterdag slaapt mijn broer altijd heel lang uit. 

1. Wel een voorzetsel
2. Geen voorzetsel

Kies de juiste woordsoort.

Ik heb veel te veel gegeten.

1. Zelfstandig werkwoord (zww)
2. Hulpwerkwoord (hww)

Werkwoordspelling

Voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd gebruik je 't ex-fokschaap.

1. waar
2. niet waar

Voor het spellen van het voltooid deelwoord gebruik je 't ex-fokschaap.

1. waar
2. niet waar

Voor het spellen van de persoonsvorm in de verleden tijd gebruik je 't ex-fokschaap.

1. waar
2. niet waar

Jasper (branden) zijn vingers gisteren.

1. brande
2. brandde
3. brandden
4. branden

Maar iedereen heeft weleens (falen).

1. gefaald
2. gefaalt
3. gefalen

Ook Sanne en Noa hebben (beloven) hun vingers niet meer te (branden).

1. belooft, branden
2. belooft, brandden
3. beloofd, branden
4. beloofd, brandden

(Vinden) je deze les ook zo leuk?

1. Vin
2. Vint
3. Vindt
4. Vind

Meneer Neggers (vinden) het hopelijk wel wat.

1. vind
2. vint
3. vindt

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.

1. besteden
2. besteede
3. besteedden
4. besteeden

Als Jelte nu eens een beetje (opschuiven), dan kan Bas zijn boeken beter (verspreiden).

1. opschuift, verspreiden
2. opschuifd, verspreidden
3. opschuift, verspreide
4. opschuifd, verspreiden

Heeft iedereen zijn naam op Tessa's schoenen (vermelden)?

1. vermeld
2. vermelt
3. vermeldt

Mevrouw Jonkers (zetten) die van haar er gisteren nog op.

1. zet
2. zetten
3. zette
4. zat

Sommige leerlingen (roken) stiekem in het park.

1. rookte
2. rookten
3. rookde
4. rookden

Maar ze zijn daarvoor flink (straffen).

1. gestraft
2. gestrafd
3. gestrafft
4. gestraffd

En nu (gebeuren) het gelukkig niet meer.

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt

En anders is het corveeën ook weer zo (gebeuren)

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt

Hopelijk hebben jullie van deze quiz wat (leren).

1. geleerd
2. geleert
3. geleerdt

Hij heeft de (vinden) foto's weggelegd.

1. gevonden
2. gevonde
3. gevondden

De (vergroten) foto's heb ik ingelijst.

1. vergrote
2. vergroten
3. vergrootte
4. vergrootten

De (redden) jongen was heel erg bang geweest.

1. gerede
2. geredden
3. geredde
4. gered