les 6 periode 6

Les 6 periode 6 
Negatieve getallen optellen en verminderen 
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
rekendidactiekMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Les 6 periode 6 
Negatieve getallen optellen en verminderen 

Slide 1 - Diapositive

Na deze les:
  • Weet je wat negatieve getallen zijn.
  • Kun je positieve en negatieve getallen vergelijken.
  • Weet je wat tegengestelde getallen zijn.
  •  Kun je positieve en negatieve getallen optellen en aftrekken.

Slide 2 - Diapositive

terugkomen op .....

Slide 3 - Diapositive

waarom leer je kinderen een getallen lijn aan

Slide 4 - Question ouverte

De Oplossingsprocedure voor het optellen en verminderen 

Slide 5 - Diapositive

De Oplossingsprocedure voor het optellen en verminderen
     1. De rijgmethode: het eerste getal blijft heel, het tweede getal wordt gesplitst,
28 + 56 = 28 + 50 + 6=         95 – 37 = 95 – 30 - 7=
2. De splitsmethode: beide getallen worden gesplitst:
28 + 56 = 20 + 50 + 8 + 6=          95 – 37 = 80 + 15 – 30 - 7=

Slide 6 - Diapositive

negatief  getal 
Positief getal 

Slide 7 - Question de remorquage

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Slide 12 - Vidéo

welk filmpje vond je duidelijker en waarom

Slide 13 - Question ouverte

Uitleg
Tekens voor het ordenen van getallen
Getallen kun je ook ordenen door de volgende tekens te gebruiken.
< kleiner dan
> groter dan
= is gelijk aan

Voorbeeld
2378 < 3278
2657 > 2567
283 + 22 = 339 − 34

Slide 14 - Diapositive

Welke getallen zijn
negatieve getallen?
A
0
B
-20
C
-8
D
20

Slide 15 - Quiz


Het tegengestelde van 5 is:
A
0,2
B
-5
C
5
D
-0,2

Slide 16 - Quiz


Het tegengestelde van 2 is:
A
1/2
B
-2
C
2
D
-1/2

Slide 17 - Quiz


VUL IN: -9 ... -11
A
>
B
<

Slide 18 - Quiz


VUL IN: -6 ... 0,5
A
>
B
<

Slide 19 - Quiz


VUL IN: -30 ... -10
A
>
B
<

Slide 20 - Quiz


VUL IN: -5,4 ... -5,5
A
>
B
<

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Bereken:
14 + - 7 =
A
21
B
7

Slide 24 - Quiz

Bereken:
- 4 + - 5 =
A
1
B
-9
C
9
D
-1

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Diapositive

Bereken:
- 1 - 5 =
A
-4
B
-6
C
6
D
4

Slide 27 - Quiz

Bereken:
- 9 - - 9 =
A
-18
B
-9
C
0
D
18

Slide 28 - Quiz

Bereken:
-5 + 4 - 6 =
A
16
B
-7
C
5
D
3

Slide 29 - Quiz

Bereken:
15 - - 7 + - 4 =
A
4
B
26
C
12
D
18

Slide 30 - Quiz

Bereken:
12 + - 6 - - 8 =
A
26
B
2
C
14
D
10

Slide 31 - Quiz

Kleiner of groter dan: -21.........-42
A
<
B
>
C
=

Slide 32 - Quiz

Kleiner of groter dan: 21.........42
A
<
B
>
C
=

Slide 33 - Quiz

sleep in de juiste volgorde van klein naar groot
-3,40
-4,05
-4,055
-3,45

Slide 34 - Question de remorquage

> betekent:
A
kleiner dan
B
groter dan

Slide 35 - Quiz

A: -3-2=
B: 3--2=
C: -1+-1=
D: 2--1 =
E: -4+4=

Sleep de letters naar de juiste plek onder de getallenlijn.
-8
7
-5
 5
3
-2
0

Slide 36 - Question de remorquage

Sleep het juiste antwoord op de goede plek op de getallenlijn.
2,7
2,3
2,1
1,5

Slide 37 - Question de remorquage

Plaats de getallen op de juiste plek op de getallenlijn.
0
-3
2

Slide 38 - Question de remorquage

Hoe zie je het nu in de klas naar voren komen? 

Slide 39 - Diapositive

Slide 40 - Diapositive

Maken de opdrachten behorende bij les 6  in teams 

Slide 41 - Diapositive