Sinterklaas

De Grote 
Sinterklaasquiz





1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
ICTLager onderwijs

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs, diapositive de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

De Grote 
Sinterklaasquiz





Slide 1 - Diapositive

Waar denk je
aan bij Sinterklaas?

Slide 2 - Carte mentale

Slide 3 - Vidéo

Wat is de officiële naam van Sinterklaas?
A
Sint Nico
B
Sint Maarten
C
Sint Nicolaas
D
Sinterklaas

Slide 4 - Quiz

Waar komt Sinterklaas oorspronkelijk vandaan?
A
Turkije
B
Brazilië
C
België
D
Nederland

Slide 5 - Quiz

Wat was het beroep van
Sinterklaas ?
A
Dominee
B
Priester
C
Bisschop
D
Pastoor

Slide 6 - Quiz

Op welke datum is
Sinterklaas jarig?
A
1 December
B
6 December
C
24 december
D
5 november

Slide 7 - Quiz

Vanaf de 15e eeuw werd voor het eerst de schoen gezet.
Dat was in de kerk ...
A
voor de kinderen
B
voor de armen
C
voor de rijken
D
voor volwassenen

Slide 8 - Quiz

Vanaf de zestiende eeuw werd voor het eerst door kinderen thuis de schoen gezet. Wat kregen zij?
A
Geld
B
Schoolspullen
C
Speelgoed, snoep of zout (vooral jongens)
D
Niets

Slide 9 - Quiz

Welke snoepgoed hoor je NIET te eten met Sinterklaas?
A
Chocoladeletter
B
Pepernoten
C
Oliebollen
D
Chocolademunten

Slide 10 - Quiz

Hoe heet het paard van
Sinterklaas ?
A
Slechtweervandaag
B
Rudolf
C
Arabella
D
Pedro

Slide 11 - Quiz

Uit welk liedje komt de zin:
'Gooi wat in mijn schoentje'
A
Zie de maan schijnt door de bomen....
B
Zie ginds komt de stoomboot....
C
Sinterklaas kapoentje...
D
O, kom maar eens kijken

Slide 12 - Quiz

Waarin houdt Sinterklaas bij of je wel lief bent geweest dit jaar?
A
Hij heeft daar een app voor.
B
Dat doet de hoofdpiet voor hem.
C
Op zijn tablet.
D
In het grote boek.

Slide 13 - Quiz

Vanaf wanneer werd Sint
vergezeld door Zwarte Piet?
A
17e eeuw
B
18e eeuw
C
19e eeuw
D
20e eeuw

Slide 14 - Quiz

Met wat voor een boot komt Sinterklaas naar België?
A
Roeiboot
B
Vrachtschip
C
Stoomboot
D
Zeilboot

Slide 15 - Quiz

Wat is zwaarder:
1000 gram pepernoten of
1 kg marsepein?
A
1000 gram pepernoten
B
1 kg marsepein
C
Ze zijn even zwaar
D
1 kg marsepein dat is toch logisch...

Slide 16 - Quiz

Vul de schoenen met het juiste cadeautje

Slide 17 - Question de remorquage