Semana 23 LECCIÓN 2.2

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansWOStudiejaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Necesitas el portátil (laptop) om de les te starten via LessonUp, la libreta (schrift), el libro (het boek)

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen
Unidad 5 "Pueblo o ciudad" lección 2
Aan het einde van deze les ben je in staat om...
  • ....te vergelijken

Slide 3 - Diapositive

Aan het einde van deze les ...
  • Weet ik het verschil tussen hay  en estar
  • Kan ik mijn dorp/stad/wijk beschrijven
  • kan ik personen of dingen vergelijken
LEERDOELEN

Slide 4 - Diapositive

Wat weet je nog van onze laatste les? Noem 5 nieuwe woorden die je hebt geleerd.

Slide 5 - Carte mentale

De vergelijkende trap

- Hoe maak je een vergrotende trap? Más ... que
- Hoe maak je een verkleinende trap? Menos ... que
- Hoe maak je een stellende trap? Tan + bijvoeglijk naamwoord + como
- Hoe zeg je beter, slechter, jonger en ouder? 
Mejor que
Peor que
Menor que
Mayor que

Slide 6 - Diapositive

Vergelijkingen
Opdrachten over vergelijkingen

Slide 7 - Diapositive

Ik ben ouder dan mijn zus

Slide 8 - Question ouverte

Mijn zus is jonger dan ik.

Slide 9 - Question ouverte

Je cijfers(notas) zijn slechter dan die van mij.

Slide 10 - Question ouverte

Ik rijd(conduzco) beter dan mijn vader.

Slide 11 - Question ouverte

De vergrotende trap
Met een werkwoord                                                          más                                         
                                                   Julia estudia                      menos                          que                           Pablo
                                                                                                    tanto                             como
" Mi hermano habla más  que mi padre."
" Juan estudia menos que María".
" María lee tanto como Susana."

Slide 12 - Diapositive

De vergrotende trap
Met een bijvoeglijk naamwoord                      más                                         
                                                                     Julia es   menos       alta                que                           Pablo
                                                                                        tan                                      como
"Mi hermano es más alto que mi padre."
"La chaqueta es menos cara que el pantalón".
"María es tan alta como Susana."

Slide 13 - Diapositive

¿Tiempo libre? Comparar objetos
  • ¿Qué? Instrucción






timer
10:00
Más...que...
El Ipad es más moderno que el teléfono.
Menos....que....
Mi bicicleta es menos cómoda que mi coche.
Irregulares
  • más bueno = mejor
  • más malo = peor
  • más grande/viejo = mayor
  • más pequeño/ joven = menor
Tan..como
Mi Ipad es tan caro como mi bicicleta.
Tanto/a/os/as

Yo tengo tantos libros como el profesor.

Rodrigo tiene tanto tiempo libre como Alberto.

Él celebra tanta fiesta como nosotros.

Juan y Carlos tienen tantas amigas como Rodrigo.


Slide 14 - Diapositive

Opdracht 1
Lees de text van opdracht 4 van je boek. Haal  informatie uit de text. Wat kun je er doen in een dorp en wat niet?
timer
10:00

Slide 15 - Diapositive

Schrijt de nieuwe woorden die je in de text van opdracht 4 hebt gevonden.

Slide 16 - Carte mentale

Slide 17 - Lien

Tarea 1
Van je online werkboek Unidad 5, lección 2 afronden
GOED
LEZEN

Slide 18 - Diapositive

Wat ik nog moeilijk vind is...
Wat ik vandaag heb geleerd is...
Wat ik al goed kan is...
Wat ik met de lesstof kan doen is...
Mijn leerdoel van deze les was...




Slide 19 - Carte mentale