Verwijswoorden even oefenen...
1. Kies het juiste verwijswoord.
2. Noteer waar het verwijswoord naar terugverwijst.
A. Heb je ons katje gezien die / dat we gisteren uit het asiel hebben gehaald?
B. Petra heeft een nieuwe elektrische fiets gekregen en die / dat is supersnel.
C. Gaan jouw vriendinnen ook vaak naar die / dat winkel?
D. Heb jij een uitnodiging voor het feest gekregen? Ik weet niet waar die / dat plaatsvindt.