Je kan een budgetvergelijking opstellen en de gevolgen analyseren van veranderingen in het budget en de prijzen.
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4
Cette leçon contient 13 diapositives, avec diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
H1.3 Het budget, wat koop je ervoor?
Leerdoelen:
Je weet wat een budgetlijn is.
Je kan een budgetlijn tekenen en interpreteren.
Je kan een budgetvergelijking opstellen en de gevolgen analyseren van veranderingen in het budget en de prijzen.
Slide 1 - Diapositive
Het budget
Als je alle middelen die iemand heeft bij elkaar optelt, krijg je het budget.
Slide 2 - Diapositive
Voorbeeld
Je hebt een budget van € 10,- per maand voor broodjes en snacks bij de kantine. Een broodje kost € 2,50 en een snack kost € 2,-. Je kunt dan kiezen uit de volgende mogelijkheden:
Slide 3 - Diapositive
De budgetlijn
Je kunt dit laten zien a.d.h.v. een budgetlijn:
Slide 4 - Diapositive
De budgetlijn
Je kunt dit laten zien a.d.h.v. een budgetlijn:
Slide 5 - Diapositive
De algemene vergelijking van een budgetlijn is als volgt:
In ons voorbeeld:
Slide 6 - Diapositive
De algemene vergelijking van een budgetlijn is als volgt:
Budget = (prijs goed 1 x aantal goed 1) + (prijs goed 2 x aantal goed 2)
In ons voorbeeld:
€ 10 = € 2,50 x aantal broodjes + € 2 x aantal snacks
Slide 7 - Diapositive
Verschuiving budgetlijn
Als het budget of de prijs van de producten verandert, verandert ook de budgetlijn.
Stel dat de prijs van
snacks stijgt
naar € 2,50.
Dan wordt de nieuwe
budgetlijn:
Slide 8 - Diapositive
Verschuiving budgetlijn
Als het budget of de prijs van de producten verandert, verandert ook de budgetlijn.
Stel dat de prijs van
snacks stijgt
naar € 2,50.
Dan wordt de nieuwe
budgetlijn:
Slide 9 - Diapositive
Stel dat vervolgens je budget stijgt naar € 12,50.
Dan wordt de nieuwe budgetlijn:
Slide 10 - Diapositive
Stel dat vervolgens je budget stijgt naar € 12,50.
Dan wordt de nieuwe budgetlijn:
Slide 11 - Diapositive
Oefensom
Gegeven is dat iemand een budget heeft van € 10. Hij koopt daarvan appels en bananen. Een appel kost € 0,25 en een banaan € 0,50.