Herhaling Hoofdstuk 2 Bedrijf Starten

Hoofdstuk 2 Bedrijf Starten
Herhaling 
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 2 Bedrijf Starten
Herhaling 

Slide 1 - Diapositive

Beginbalans maken
Je krijgt een post te zien. De vraag is steeds waar deze op de balans staat. Je hebt steeds de keuze uit:
   A   Vaste activa
   B   Vlottende activa
     Schulden lange termijn
     Schulden korte termijn
Liquide middelen slaan we over............

Slide 2 - Diapositive

Gebouwen
A
VASTE ACTIVA
B
VLOTTENDE ACTIVA
C
SCHULDEN LANGE TERMIJN
D
SCHULDEN KORTE TERMIJN

Slide 3 - Quiz

Lening bank
A
VASTE ACTIVA
B
VLOTTENDE ACTIVA
C
SCHULDEN LANGE TERMIJN
D
SCHULDEN KORTE TERMIJN

Slide 4 - Quiz

Debiteuren
A
VASTE ACTIVA
B
VLOTTENDE ACTIVA
C
SCHULDEN LANGE TERMIJN
D
SCHULDEN KORTE TERMIJN

Slide 5 - Quiz

Nog te betalen bedragen
A
VASTE ACTIVA
B
VLOTTENDE ACTIVA
C
SCHULDEN LANGE TERMIJN
D
SCHULDEN KORTE TERMIJN

Slide 6 - Quiz

Vooruitbetaalde bedragen
A
VASTE ACTIVA
B
VLOTTENDE ACTIVA
C
SCHULDEN LANGE TERMIJN
D
SCHULDEN KORTE TERMIJN

Slide 7 - Quiz

Te vorderen BTW
A
VASTE ACTIVA
B
VLOTTENDE ACTIVA
C
SCHULDEN LANGE TERMIJN
D
SCHULDEN KORTE TERMIJN

Slide 8 - Quiz

Crediteuren
A
VASTE ACTIVA
B
VLOTTENDE ACTIVA
C
SCHULDEN LANGE TERMIJN
D
SCHULDEN KORTE TERMIJN

Slide 9 - Quiz

Vooruitontvangen bedragen
A
VASTE ACTIVA
B
VLOTTENDE ACTIVA
C
SCHULDEN LANGE TERMIJN
D
SCHULDEN KORTE TERMIJN

Slide 10 - Quiz

Bestelauto
A
VASTE ACTIVA
B
VLOTTENDE ACTIVA
C
SCHULDEN LANGE TERMIJN
D
SCHULDEN KORTE TERMIJN

Slide 11 - Quiz

Voorraad goederen
A
VASTE ACTIVA
B
VLOTTENDE ACTIVA
C
SCHULDEN LANGE TERMIJN
D
SCHULDEN KORTE TERMIJN

Slide 12 - Quiz

Rekenen.....
rekenmachine

Slide 13 - Diapositive

Michiel heeft voor zijn zaak de volgende gegevens:
- Verkopen € 7.000 (exclusief 21% btw)
- Inkopen € 6.050 (inclusief 21% btw)

Hoeveel btw moet Michiel betalen of heeft hij te vorderen?
(afgerond op hele euro's)
A
€ 200 te betalen
B
€ 420 te betalen
C
€ 200 te vorderen
D
€ 420 te vorderen

Slide 14 - Quiz

EINDE

Slide 15 - Diapositive