Voorzetsels 3. naamval, persoonlijk vnw (herhaling 4)

• Duits
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 2

Personal pronomen

• Was ist das denn?
  
• Was ändert sich?
  
• Wie lerne ich das?
  

ik en mij

Hij kent mij pas twee dagen en heeft nu al samen met mij een auto gekocht....

twee situatie waarin verandering optreedt

Na een voorzetsel

Door de functie in de zin

Verliefd...

Ich bin so verliebt! Ohne ihn kann ich nicht leben.

Ich habe die ganze nacht von ihr geträumt. Mit mir wird sie glücklich sein. 

Für uns ist die Liebe gemacht worden...

Bewijzen van liefde....

In een overzicht...

3de: aus bei mit nach seit von zu außer gegenüber entgegen

4de: durch für gegen ohne um entlang

Aufgabe

Schreibe die Übersetzung der Personalpronomen auf deinem Arbeitsblatt dazu.

ich	ik
mir	(aan/voor)mij
mich	mij

Voorzetsels met de vierde naamval (lv)

durch

für

gegen

ohne

um

bis

entlang

door

voor

tegen

zonder

om

tot

langs, voorbij

Opdracht: Vul op het uitgedeelde formulier de vertaling in!

Beispiele

Ohne dich kann ich nicht leben

Er hat Blumen für mich gekauft

Ich denke, ich bin euch entlang gelaufen!

zij/haar: Den Kuchen hat sie für ... gebacken

1. sie
2. ihr
3. ihn

jullie: Gegen .... kann ich nicht gewinnen

1. ihr
2. uns
3. euch
4. sie

Voorzetsels met de derde naamval (MV)  meewerkend voorwerp

aus

bei

mit

nach

seit

von

zu

außer

gegenüber

entgegen

uit

bij

mee

naar (richting)

sinds

van

naar (personen)

behalve

tegenover

tegemoet

Opdracht: Vul op het uitdeelde fomulier de vertaling in!

Beispiele

Kommst du heute zu mir?

Mit euch kann man immer lachen

Außer ihm kam niemand zu meiner Party

schema

In een overzicht...

3de: aus bei mit nach seit von zu außer gegenüber entgegen

4de: durch für gegen ohne um entlang

Von (hem) hatte ich das nicht erwartet.

1. er
2. ihm
3. ihn

Wollt ihr mit (ons) in die Eisdiele

1. wir
2. uns
3. unser

   Soll ich heute aber zu (jou) kommen?

1. dir
2. du
3. dich
4. dein

Hast du noch mit (haar) darüber gesprochen?

1. sie
2. ihr
3. mich
4. dich

Gehst du mit (mij) shoppen?

1. ich
2. mir
3. mich
4. mein

Ich feiere bei (hun) mein Geburtstag.

1. sie
2. ihr
3. ihnen
4. euch

Ich gehe heute Nachmittag zu (haar)

1. sie
2. ihr
3. ihre

Personal pronomen nach Präpositionen

Ik begrijp dit, heb dit geleerd en geoefend

Ik begrijp dit, maar moet dit nog leren en oefenen

Ik begrijp dit een beetje, ik weet waar ik dit kan nalezen

Ik bergrijp hier helemaal niets van, ik heb hulp nodig

ontleden en persoonlijke voorzetsels

De zeurende ouder...

Heb je de hond nou al zijn eten gegeven?

Heb je het hem nou al gegeven?

Het gaat over mijn hond.... De zin in het Duits is qua volgorde precies hetzelfde natuurlijk

De zeurende ouder...

Hast du dem Hund jetzt schon sein Essen gegeben?

Hast du es ihm jetzt schon gegeben?

Persoonlijke voornaamwoorden: In het Nederlands en in het Duits

Vergelijk:

Meine Oma hat mir eine neue Jacke gegeben.

Mijn oma heeft mij een nieuwe jas gegeven.

Warum lachst du mich aus?

Waarom lach je mij uit?

Zin 1 gebuik meewerkend voorwerp

Zin 2 geruik lijdend voorwerp

Aufgabe

Schreibe die Übersetzung der Personalpronomen auf deinem Arbeitsblatt dazu.

ich	ik
mir	(aan/voor)mij
mich	mij

In een overzicht...

3de: aus bei mit nach seit von zu außer gegenüber entgegen

4de: durch für gegen ohne um entlang

Ik stuur haar een brief

Ich schicke ... einen Brief

Herr Holler verkauft (hem) sein Auto

1. er
2. ihm
3. ihn
4. es

Wir verraten (jullie) nicht, was der Überraschung ist!

1. ihr
2. ihnen
3. euch
4. sie

Sie hat schon einmal gelogen. Glaubst du (haar) jetzt?

1. sie
2. uns
3. ihnen
4. ihr

zij/hun/hen: Hat die Lehrerin das ... schon erzählt?

1. sie
2. ihnen
3. euch
4. uns

Den Kuchen? Den hat sie ... gebacken!

1. dir
2. du
3. dich

Personalpronomen

Ik begrijp dit en heb het geleerd en goed geoefend

Ik weet waar ik het kan nalezen, daarna leer en oefen ik

Ik hoef alleen nog te leren en te oefenen

Ik begrijp dit echt helemaal niet, ik heb hulp nodig