2. Examen schrijven 2F en 3F

Examen Schrijven 
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Examen Schrijven 

Slide 1 - Diapositive

Het examen schrijven 3F
  • Dit examen maak je op school, op een computer ZONDER autocorrect.
  • Je krijgt 2 schrijfopdrachten (zakelijke brief, artikel, betoog, onderzoeksartikel, uitnodiging, sollicitatiebrief, klachtenbrief) ► zie jouw Schrijfdossier van het eerste jaar. 
  • Je krijgt 60 minuten de tijd voor het examen (tenzij je recht hebt op toetstijdverlenging, bijv. i.v.m. dyslexie)

Slide 2 - Diapositive

Het examen schrijven 2F
Dit examen maak je op school, op een computer ZONDER autocorrect.

Je krijgt 3 schrijfopdrachten (zakelijke mail, artikel, verslag, uitnodiging, etc.) 
► Sla jouw Schrijfdossier van  het eerste jaar er vooral op na. 

Je krijgt exact 60 minuten de tijd voor het examen (tenzij je recht hebt op tijdsverlenging, bijv. i.v.m. dyslexie).

Slide 3 - Diapositive

Beoordeling van het examen schrijven
Is de tekst leesbaar? Is de opdracht voldaan?

  1. Samenhang
  2. Afstemming op doel
  3. Afstemming op publiek
  4. Woordenschat en woordgebruik
  5. Spelling, interpunctie en grammatica
  6. Leesbaarheid

Heb je alle onderdelen op het niveau van jouw opleiding uitgewerkt, dan scoor je een 6,0. 

Slide 4 - Diapositive

Beoordeling uitwerking opdracht






Als je alle onderdelen op niveau uitwerkt, scoor je een 6,0.
Heb je één onderdeel onvoldoende, dan heb je een 5,4
Heb je twee onderdelen onvoldoende, dan heb je een 4,8
Heb je drie onderdelen onvoldoende, dan heb je een 3,6

Het onderdeel is onvoldoende uitgewerkt
Het onderdeel is op niveau uitgewerkt
Het onderdeel is boven niveau uitgewerkt

Slide 5 - Diapositive

1.  SAMENHANG
De tekst is verdeeld in een inleiding, kern en slot.

De tekst is logisch - niet van de hak op de tak. 

Het verband tussen de verschillende zinnen en alinea's is duidelijk door:
  • Signaalwoorden (omdat, hoewel, desondanks, toch, maar, ...)
  • Correcte verwijswoorden (Het meisje dat; de jongen die; mijn zusje dat)

Slide 6 - Diapositive

voorbeeld van een goede samenhang
[sollicitatiebrief] 
"Ik denk dat ik de juiste persoon ben voor dit project, omdat ik ook goed met mensen van alle leeftijden om kan gaan en graag dieren en mensen help. Ook spreek ik goed Nederlands en Engels. Verder vind ik het altijd leuk om over nieuwe culturen te leren en te zien hoe mensen in andere landen dagelijks leven."


"Zoals ik al eerder benoemde, is dit project voor mij weggelegd."

Slide 7 - Diapositive

2. AFSTEMMING OP DOEL
Je kunt in je tekst verschillende tekstsoorten combineren, zoals informeren, overtuigen en activeren:

  • Zo is het doel van een sollicitatiebrief dat je de lezer overtuigt dat jij een geschikte kandidaat bent.
  • Je informeert de lezer over jouw achtergrond en keuze voor de baan.
  • Jouw doel is om uitgenodigd te worden voor een sollicitatiegesprek of in ieder geval om een reactie te ontvangen op jouw brief. 

Slide 8 - Diapositive

voorbeelden van een goede afstemming op doel
[sollicitatiebrief]

  • "Dit geeft mij een extra boost om jullie een handje te willen helpen."

  • "Ik zie het werk liggen."

  • "…omdat ik me voor de volle 100% inzet."

Slide 9 - Diapositive

3. AFSTEMMING OP PUBLIEK
Je kunt schrijven voor een bekend en algemeen publiek.
Je past het taalgebruik toe dat past bij de opdracht. 

  • Spreek consequent aan met 'u' en 'uw' of 'je' en 'jouw'.
  • Begin sollicitatiebrieven met 'Geachte heer / mevrouw,'
  • Is de tekst, een artikel bijvoorbeeld, voor studenten bedoeld? Dan mag je wat informeler zijn.

Slide 10 - Diapositive

voorbeeld van een goede afstemming op publiek
[sollicitatiebrief]

"Ik hoop dat u enthousiast bent geworden van mijn motivatie en dat ik ben wat u zoekt. Ik kijk uit naar uw reactie."

Slide 11 - Diapositive

voorbeeld minder goede afstemming op publiek
[sollicitatiebrief]

"De reden waarom je voor mij moet gaan is..."

"Mochten jullie behoefte hebben aan meer informatie, dan hoor ik het graag."

Slide 12 - Diapositive

4. WOORDGEBRUIK EN WOORDENSCHAT
  • Je gebruikt woorden in de goede betekenis
  • Je gebruikt de juiste lidwoorden (de / het) 
  • Je gebruikt de goede voorzetsels in je zinnen
  • Je wisselt af in je woordkeuze, niet elke keer 'ook' 'en toen en toen'. 

Tip:
Gebruik alleen woorden waar je de betekenis van kent.

Slide 13 - Diapositive

5. SPELLING
  1. Let op het gebruik van hoofdletters aan het begin van een zin, bij namen, bij plaatsen en bij talen. Ook de naam van jouw opleiding heeft een hoofdletter. Jouw beroep weer niet. NB: Zone.college

  2. In het Nederlands schrijf je veel woorden aan elkaar. Er is een trucje voor zo'n samenstelling.

  3. Controleer in je tekst alle werkwoorden die eindigen op een 't' of een 'd':
    Vervang deze werkwoorden eventueel door 'lopen', zodat je goed kunt horen op welke letter het werkwoord moet eindigen. 

Slide 14 - Diapositive

Dit is een site die ...........
tussen vrijwilligers en hulpprojecten.

bemiddeld
bemiddelt

Slide 15 - Sondage

TIPS
Lees je zinnen goed na en probeer te 'horen' of de zin klopt.
Als je het idee hebt dat het raar klinkt, moet je de zin anders formuleren.
Mijn schooljaar zit er bijna op en er komen een zomervakantie met 8 weken.

Iedere zin bevat minimaal één werkwoord (de persoonsvorm) en een onderwerp.
Bijgevoegd ook mijn cv.   

Een zin eindigt of heeft een komma, waar je een pauze hoort als je de zin zou oplezen.
In mijn vrije tijd werk ik veel dit doe ik bij Bas van der Ven Catering. 






Slide 16 - Diapositive

6. LEESBAARHEID
  • Je tekst is verdeeld in alinea's (in een artikel met tussenkopjes); 
  • Je gebruikt op de goede plaatsen witregels tussen de alinea's, dus aan het eind van een alinea;
  • Als je een artikel of betoog schrijft, dan staat daar een titel boven;
  • Als je een zakelijke brief schrijft, dan zorg je dat je de briefconventies
     allemaal correct toepast!

Wil je je voorbereiden, dan kan dat door te weten wanneer je welke briefconventies toepast en hoe ze eruit zien.  → zie schrijfdossier jaar 1.

Slide 17 - Diapositive

Tot slot
- schrijf in de alinea's de zinnen achter elkaar door. Met een witregel eindig je een alinea. 
- In het Nederlands gebruik je kleine letters voor de dagen en maanden.
- wissel af met betekenissen van woorden. ► ken je synoniemen: ook → tevens. Toen → daarna, vervolgens.
Hetzelfde geldt voor signaalwoorden: wissel af.

- Zet je signaalwoorden in het midden van de zin, niet aan het begin.

- Hun als onderwerp is een megafout. Begin je zin met 'zij'. 

Slide 18 - Diapositive

EINDE VAN DE LES

Slide 19 - Diapositive