H3 ws Metonymie 3H

H3 woordenschat
Metonymie
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 11 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

H3 woordenschat
Metonymie

Slide 1 - Diapositive

Leesboek 5
Vergeet leesboek 5 niet te lezen
(Na meivakantie moet boek uit!)
Maandag formatieve toets beeldspraak
Donderdag schrijftoets betoog

Slide 2 - Diapositive

Terugblik:
* Vergelijking-metafoor-personificatie
* Herhaling-tegenstelling-opsomming (drieslag, climax,  omgekeerde climax)
* Hyperbool- understatement-eufemisme

Slide 3 - Diapositive

Opdracht 2 blz. 58 nakijken
1. Honderd keer = hyperbool
2. Hij kwam, hij zag, hij overwon = drieslag
3. Een volslank figuur = eufemisme
4. Geen leren laarzen, geen boots, geen sneakers, maar pantoffels = omgekeerde climax
5. te weinig om te leven, maar teveel om te sterven-tegenstelling
6. We moeten er nog wel wat aan doen - understatement
7. Goed, beter, uitmuntend = climax
8. Een zee van = hyperbool

Slide 4 - Diapositive

H3 beeldspraak: metonymie
Meeste beeldspraak berust op een overeenkomst tussen object en beeld:

* Zo licht als een veertje (overeenkomst)
* Een gat in de hand hebben (metafoor)

Slide 5 - Diapositive

Metonymie
Beschrijft ook een overeenkomst tussen object en beeld:

* Mensen willen meer blauw op straat (= kleur uniform)
* Na het doelpunt juichte het stadion uitbundig (= de ruimte)
* De neus stond aan de top van de misdaadwereld. (= opvallend kenmerk van een persoon)

Beeldspraak = metonymie
Beeld = metoniem 

Slide 6 - Diapositive

Andere voorbeelden:
Je noemt een deel, maar bedoelt een geheel.
Neem een bloemtje mee.


Je noemt het geheel, maar bedoelt een deel.
Nederland won van Italië.

Slide 7 - Diapositive

Andere voorbeelden
Je noemt de producent, maar je bedoelt het product.
Dit zijn mijn Nikes.

Je noemt de eigenschap, maar bedoelt de persoon.
Dat is die lachebek.

Slide 8 - Diapositive

Andere voorbeelden:
Je noemt het materiaal, maar bedoelt een voorwerp.
Hij trapte het leer tussen de doelpalen.

Je noemt het voorwerp, maar bedoelt de inhoud.
Geef mij nog een glaasje

Je noemt een aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het product.
Hij drinkt altijd Spa

Slide 9 - Diapositive

Metonymie:
Kleur vs. object
Ruimte vs. inhoud/ bewoners
Opvallend kenmerk/ eigenschap vs. persoon
Deel vs. geheel
Geheel vs. deel
Producent vs. product
Materiaal vs. voorwerp
Voorwerp vs. inhoud
Aardrijkskundige naam vs product



Slide 10 - Diapositive

Aan de slag:
Opdracht 1 maken blz. 92 => bespreken klassikaal

Huiswerk:
Opdracht 2 maken op blz 93
Lezen theorie blz. 126 (pleonasme en tautologie)
Lezen in leesboek 5

Slide 11 - Diapositive