Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Tekstverbanden GH T2
Slide 1 - Diapositive
Verbanden
Verbanden in teksten kunnen allerlei verbanden zijn: alineaverbanden, verbanden tussen zinnen
of verbanden in één zin.
Slide 2 - Diapositive
Signaalwoorden
Er zijn verschillende tekstverbanden en verschillende signaalwoorden. Vaak herken je het tekstverband aan een bepaald signaalwoord. Daarom is het handig als je die signaalwoorden makkelijk en snel herkent. Deze vaardigheid helpt om beter te worden in leesvaardigheid ofwel begrijpend lezen.
Slide 3 - Diapositive
Drie tekstverbanden
Opsommend verband
Tegenstellend verband
Voorbeeld
Slide 4 - Diapositive
Opsommend verband
Het woord opsomming zegt het al: in een opsomming worden dingen opgesomd. Er wordt in een opsomming een soort lijstje genoemd van iets. Een opsomming is vaak te herkennen aan streepjes of bolletjes, aan de komma’s die tussen de woorden staan of aan de dubbele punt die vaak vooraf gaat aan de opsomming.
Slide 5 - Diapositive
Signaalwoorden opsommend verband
en, tevens, verder, ten slotte, als laatste, vervolgens
ook (nog), bovendien, ten eerste, ten tweede
om te beginnen, in de eerste plaats
Slide 6 - Diapositive
Kies het signaalwoord.
Mevrouw Vincken is dol op grammatica, spelling en woordenschat.
A
op
B
en
Slide 7 - Quiz
Kies het signaalwoord
Tevens heb ik een vraag over het onderwijs op afstand.
A
tevens
B
over
Slide 8 - Quiz
Kies het signaalwoord
Ik zou ook willen vragen hoe u dat precies aanpakt.
A
zou
B
ook
C
hoe
D
dat
Slide 9 - Quiz
Kies het juiste signaalwoord
Om te beginnen moet iedereen in het bezit zijn van een device.
A
Om te beginnen
B
van
Slide 10 - Quiz
Kies het juiste signaalwoord
Bovendien is het belangrijk dat alle kinderen hun mentor kunnen bereiken.
A
Bovendien
B
dat
Slide 11 - Quiz
Kies het juiste signaalwoord
Ten slotte wil ik u vragen goed voor elkaar te zorgen.
A
Ten slotte
B
te
Slide 12 - Quiz
Kies het juiste signaalwoord
Mira mist haar opa, haar oma en haar tante.
A
haar
B
en
Slide 13 - Quiz
Kies het juiste signaalwoord
Vervolgens wil ik u vragen goed op elkaar te letten.
A
vervolgens
B
op
Slide 14 - Quiz
Tegenstellend verband
Een tegenstelling is iets dat tegenover elkaar staat, dus bijvoorbeeld: dik-dun, licht-donker, zwart- wit, lang-kort, mooi-lelijk. Er zijn ook tegenstellingen in zinnen, tussen zinnen of bijvoorbeeld tussen alinea’s.
Slide 15 - Diapositive
Signaalwoorden tegenstellend verband
maar, echter, daar staat tegenover dat, toch, hoewel, daarentegen, niettemin, aan de ene kant...aan de andere kant
in tegenstelling tot/met
Slide 16 - Diapositive
Kies het juiste signaalwoord
Mevrouw Pietersen is een goede docent, echter is ze erg streng.
A
is
B
echter
Slide 17 - Quiz
Kies het juiste signaalwoord
Opa is dun, maar vroeger was hij erg dik.
A
is
B
maar
Slide 18 - Quiz
Kies het juiste signaalwoord
Ze staat gemiddeld een acht, hoewel ze er niets voor doet.
A
hoewel
B
voor
Slide 19 - Quiz
Kies het juiste signaalwoord
Donja was op tijd vertrokken, toch kwam ze te laat.
A
was
B
toch
Slide 20 - Quiz
Kies het juiste signaalwoord.
In tegenstelling tot vorig jaar, werkt ze nu ongelofelijk hard.
A
In tegenstelling tot
B
nu
Slide 21 - Quiz
Kies het juiste signaalwoord
Mira houdt van dansen, maar nog meer van tekenen.
A
maar
B
meer
Slide 22 - Quiz
Kies het juiste signaalwoord
Hoewel het regent, besluit ze te gaan hardlopen.
A
hoewel
B
besluit
Slide 23 - Quiz
Kies het juiste signaalwoord
Josje houdt heel erg van chocolade, toch eet ze altijd maar kleine stukjes.
A
toch
B
maar
Slide 24 - Quiz
Voorbeeld - verband
Er worden vaak voorbeelden gegeven in teksten. Voorbeelden kunnen helpen om een tekst beter te begrijpen, ook voor voorbeelden zijn allerlei signaalwoorden die aangeven dat er een voorbeeld wordt gebruikt. Een voorbeeld kan in een zin staan of een voorbeeld kan een hele zin zijn. In een langere tekst kan er zelfs een hele alinea een voorbeeld zijn.
Slide 25 - Diapositive
Signaalwoorden tekstverband 'voorbeeld'
voorbeeld, bijvoorbeeld, als voorbeeld, zo,
zoals, ter illustratie, onder andere (o.a.)
Slide 26 - Diapositive
Kies het juiste signaalwoord
Ik wil graag dat je meehelpt in het huishouden, zo zou je de vaatwasser leeg kunnen ruimen.
A
dat
B
zo
Slide 27 - Quiz
Kies het juiste signaalwoord
Lieneke Dijkzeul schrijft goede boeken, zoals Dagen van Schaamte.
A
schrijft
B
zoals
Slide 28 - Quiz
Kies het juiste signaalwoord
Ter illustratie wil ik u het volgende laten zien.
A
ter illustratie
B
het
Slide 29 - Quiz
Kies het juiste signaalwoord
Zo start ik de les altijd met een gedicht.
A
zo
B
met
Slide 30 - Quiz
Kies het juiste signaalwoord
Mira is gek op allerlei onderdelen van de Nederlandse taal, bijvoorbeeld spelling.
A
op
B
bijvoorbeeld
Slide 31 - Quiz
Kies het juiste signaalwoord
Als voorbeeld zou ik graag het incident op 23 november willen noemen.
A
als voorbeeld
B
graag
Slide 32 - Quiz
Kies het juiste signaalwoord
Ik voel me niet lekker, zo heb ik last van hoofdpijn.
A
niet
B
zo
Slide 33 - Quiz
Kies het juiste signaalwoord
Hanneke is een beetje ziek, ze heeft onder andere last van benauwdheid en misselijkheid
A
is
B
onder andere
Slide 34 - Quiz
Drie tekstverbanden
Opsommend verband
Tegenstellend verband
Voorbeeld
Slide 35 - Diapositive
Signaalwoorden opsommend verband
en, tevens, verder, ten slotte, als laatste, vervolgens
ook (nog), bovendien, ten eerste, ten tweede
om te beginnen, in de eerste plaats
Slide 36 - Diapositive
Signaalwoorden tegenstellend verband
maar, echter, daar staat tegenover dat, toch, hoewel, daarentegen, niettemin, aan de ene kant...aan de andere kant
in tegenstelling tot/met
Slide 37 - Diapositive
Signaalwoorden tekstverband 'voorbeeld'
voorbeeld, bijvoorbeeld, als voorbeeld, zo,
zoals, ter illustratie, onder andere (o.a.)
Slide 38 - Diapositive
Opsommend of tegenstellend?
Geef in de volgende slides aan of er in de zin sprake is van een opsommend- of tegenstellend verband
Slide 39 - Diapositive
Ik heb even geen inspiratie meer, toch ga ik door met het maken van deze opdrachten.
A
opsommend
B
tegenstellend
Slide 40 - Quiz
Hoewel ik geen honger heb, neem ik een hapje.
A
opsommend
B
tegenstellend
Slide 41 - Quiz
Ik vind het prima om brood te halen, maar de rest vind ik te zwaar
A
opsommend
B
tegenstellend
Slide 42 - Quiz
En als ik vraag om brood, paaseieren en chips te halen?
A
opsommend
B
tegenstellend
Slide 43 - Quiz
Cola, koekjes en gummybeertjes wil ik ook wel halen.
A
opsommend
B
tegenstellend
Slide 44 - Quiz
Opsommend, tegenstellend of voorbeeld?
Geef in de volgende slides aan of er in de zin sprake is van een opsommend- of tegenstellend verband óf van een voorbeeld.
Slide 45 - Diapositive
Zou je bij bijvoorbeeld de Aldi de boodschappen willen doen?
A
opsommend
B
tegenstellend
C
voorbeeld
Slide 46 - Quiz
Neem je brood mee, bijvoorbeeld Waldkornbrood?
A
opsommend
B
tegenstellend
C
voorbeeld
Slide 47 - Quiz
Ik eet graag iedere dag taart, echter is dat niet gezond.
A
opsommend
B
tegenstellend
C
voorbeeld
Slide 48 - Quiz
Neem je ook broodjes mee?
A
opsommend
B
tegenstellend
C
voorbeeld
Slide 49 - Quiz
Aan de andere kant zou ik graag ergens anders werken.