Kennismaken met het vak Nederlands nov. 2023

1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 1

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Hoe heet deze schrijfster?
A
Thea Beckman
B
Annie M.G. Schmidt
C
Carry Slee
D
Mel Wallis de Vries

Slide 2 - Quiz

In welk land wordt geen Nederlands gesproken?
A
Aruba
B
België
C
Suriname
D
Luxemburg

Slide 3 - Quiz

Hoe heet de hoofdpersoon in het boek Het leven van een loser?
A
Bram Bootmans
B
Bram Botermans
C
Bram Boot
D
Bram Boterham

Slide 4 - Quiz

De woorden -de-, -het- en -een- zijn...
A
Lidwoorden
B
Werkwoorden
C
Voorzetsels
D
Zelfstandige naamwoorden

Slide 5 - Quiz

Wat is -fiets- voor een woord?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Werkwoord
D
Voorzetsel

Slide 6 - Quiz

In welke zin staat een bijvoeglijk naamwoord?
A
Ik fietste gisteren naar huis.
B
Mijn moeder en ik gaan boodschappen doen.
C
Ik wil later een rode auto.
D
Ik zit in de brugklas!

Slide 7 - Quiz

Kijken en luisteren

Slide 8 - Diapositive

Kijk en luister naar 
het filmpje
en beantwoord
de vragen

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Hoe heet een gat in het ijs?

Slide 11 - Question ouverte

Hoe heet het als het ijs gaat smelten?

Slide 12 - Question ouverte

Wie moet mensen die in een
wak terecht komen
redden?

Slide 13 - Carte mentale

Wat gebeurde er in
Den Haag bij de hofvijver?

Slide 14 - Carte mentale

Hoe noemen we 'plezier maken op het ijs'?

Slide 15 - Question ouverte

Waar ligt de grootste haven van Nederland?
A
Amsterdam
B
Utrecht
C
Rotterdam
D
Zwolle

Slide 16 - Quiz

Hoeveel provincies heeft Nederland?
A
10
B
11
C
12
D
13

Slide 17 - Quiz

Hoe heet Nederlands bekendste schaatstocht?

Slide 18 - Question ouverte

Spreekwoorden en gezegdes

Slide 19 - Diapositive

We gebruiken spreekwoorden en gezegden om iets duidelijk te maken in een soort woordgrapje.
We zeggen iets dat niet letterlijk bedoeld is, maar figuurlijk. 
bv: Een open deur intrappen. Dit kan niet letterlijk. Hier wordt bedoeld dat er onnodig moeite wordt gedaan.

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Wat betekent: "De hond in de pot vinden?"
A
Ik vind het eten vies
B
Thuis komen en alles is al op
C
Iets kwijt zijn en op gekke plaatsen zoeken
D
De hond in de pot is een recept uit China

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Diapositive

Wat betekent: "Je vingers erbij aflikken?"
A
Streng op iemand letten
B
Honger hebben
C
Iets heel graag lusten
D
Niet weten hoe iets moet

Slide 24 - Quiz

Wat is een oogappel?
A
Favoriet/lieveling
B
Een blauw oog
C
Het kompres dat je op een blauw oog doet
D
Een appelsoort

Slide 25 - Quiz

Hij groeide op voor galg en ...
A
rad
B
molen
C
wagen
D
wiel

Slide 26 - Quiz

Werkwoordspelling

Slide 27 - Diapositive

Welke spelling is juist?

(beantwoorden)
Hij _____ de vraag niet.
A
beantwoord
B
beantwoordt
C
beantwoort

Slide 28 - Quiz

Welke spelling is juist?

(blozen)
Hij ____ vorige week toen hij een compliment kreeg.
A
blooste
B
bloosde

Slide 29 - Quiz

Welke spelling is juist?

(lusten)
Hij _____ de boontjes gisteren niet.
A
luste
B
lustte
C
lusde
D
lusdde

Slide 30 - Quiz

Veel plezier https://jeugdjournaal.nl/artikel/2521548-ochtendjournaal-van-donderdag-23-meivandaag!

Slide 31 - Diapositive