Oefentoets Pruiken en Revoluties OB2A

OB2A Oefenvragen     

1 / 49
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

OB2A Oefenvragen     

Slide 1 - Diapositive

Zet ´m op!



Neem je tijd en doe je best!

Slide 2 - Diapositive

Deze toets gaat over het tijdvak Pruiken & Revoluties.

Wanneer eindigt dit tijdvak?
A
Rond 1600
B
Rond 1700
C
Rond 1800
D
Rond 1900

Slide 3 - Quiz


Hoe noemde Lodewijk XIV zichzelf ook wel?

A
De Maankoning
B
De Absolutist
C
De Marskoning
D
De Zonnekoning

Slide 4 - Quiz

"De overheid mag zich niet met de  economie bemoeien, want je moet vrijheid  hebben om met je verstand te kunnen beslissen over je eigen belangen in de economie."
"Er moet een gemeensch-appelijke karakter van de staat komen, die doormiddel van een “sociaal contract” tussen het volk en de bestuurder(s) georganiseerd moet worden."
Mensen zijn van nature goed, maar moeten wel goed worden opgevoed en onderwezen tot “redelijkheid”, dan zullen veel mistan-den verdwijnen." T
"In de politiek zijn er drie machten aanwezig( de rechtelijke, de uitvoerende en wetgevende macht) die gescheiden van elkaar moeten worden uitgevoerd om zo machts-misbruik te voorkomen.
"God is een horlogemaker die de wereld in gang heeft gezet en zich daarna niet meer met de aarde bemoeit."
Tekst
Voltaire          Smith             Rousseau           Locke           Montesquieu

Slide 5 - Question de remorquage

'God heeft de wereld gemaakt, maar heeft er geen invloed op.'
'Het volk geeft macht aan de koning, maar mag deze bij slecht bestuur afzetten.'
'Scheiding van de machten om machtsmisbruik te voorkomen.'
'Volksvertegenwoordiging zorgt dat de wil van het volk wordt uitgevoerd.'
  Welke verlichter had welk idee?
timer
7:00
Voltaire
John Locke
Montesquieu

Slide 6 - Question de remorquage

Wat is volgens jou de beste omschrijving van de Verlichting?
A
Er ging bij mensen een lichtje branden
B
Mensen begonnen weer zelf na te denken
C
De TL- verlichting werd uitgevonden
D
Huh? Wat is de verlichting?

Slide 7 - Quiz

Het volgende begrip past het best bij de Verlichting...
A
verstand
B
Renaissance
C
ontdekkingsreizen
D
Grieken

Slide 8 - Quiz

Bij Verlichting past het volgende begrip...
A
oorlog
B
gelijkheid
C
absolutisme
D
socialisme

Slide 9 - Quiz

Trias Politica betekent ...
A
alleenheerschappij
B
scheiding der machten
C
vrijheid
D
Montesquieu

Slide 10 - Quiz

Noem 2 oorzaken van de Franse Revolutie

Slide 11 - Question ouverte

Wat waren oorzaken van de Franse revolutie?
A
De boeren en burgers hadden wel alle plichten maar geen voorrechten.
B
De adel en de geestelijkheid hadden wel alle plichten maar geen voorrechten.
C
De derde stand moest de schatkist vullen, terwijl de eerste en tweede stand bijna niets betaalden
D
De adel en de geestelijkheid betaalden teveel belasting.

Slide 12 - Quiz

Welke stand zal het eens zijn geweest met Rousseau?
A
1. De geestelijkheid.
B
2. De adel.
C
3. De burgers en de boeren.

Slide 13 - Quiz

Sleep 

de onderdelen op de volgende 
dia naar het juiste vak. 

Slide 14 - Diapositive

1e Stand
2e Stand
3e Stand
geestelijken
adel
boeren en burgers
Betaalt belasting 
grootgrondbezitters
woont een groot deel van het jaar op paleis Versailles

Slide 15 - Question de remorquage

Lees de vier zinnen over de tijd van pruiken en revoluties. Welke zinnen zijn juist?

1 De pruik werd gedragen door rijke en aanzienlijke mannen.
2 Met de pruikentijd wordt de tweede helft van de 18e eeuw bedoeld.
3 Nederland werd economisch ingehaald door Groot-Brittannië en Frankrijk.
4 Europese landen hadden geen standenmaatschappij in de 18e eeuw.
A
Zin 1 en 3
B
Zin 2, 3 en 4
C
Zin 1 en 2
D
Zin 2 en 3

Slide 16 - Quiz

Sleep 

de onderdelen op de volgende 
dia naar het juiste vak. 

Slide 17 - Diapositive

Wie stellen de mannen op de afbeelding voor? Voor welke groep of persoon staan ze symbool?
Adel
Geestelijkheid
Derde stand
Koning

Slide 18 - Question de remorquage

Waar of niet waar: 60% van de bevolking behoorde tot de 3e stand.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

Bekijk de prent.

Welke zin over de prent is juist?
A
De tekenaar was een voorstander van de standenmaatschappij.
B
De tekening is getekend na de Franse Revolutie.
C
De tekening is getekend voor de Franse Revolutie.
D
Geen van de genoemde zinnen over de prent is juist.

Slide 20 - Quiz

In het tijdvak Pruiken & Revoluties had je ook in Frankrijk een standenmaatschappij.

Wie stelt de tweede stand voor in de prent?
A
De persoon met het gele cijfer 1
B
De persoon met het gele cijfer 2
C
De persoon met het gele cijfer 3
D
De tweede stand is in de prent niet te zien.

Slide 21 - Quiz

In het tijdvak Pruiken & Revoluties had je ook in Frankrijk een standenmaatschappij.

Wie stelt de eerste stand voor in de prent?
A
De persoon met het gele cijfer 1
B
De persoon met het gele cijfer 2
C
De persoon met het gele cijfer 3
D
De eerste stand is in de prent niet te vinden.

Slide 22 - Quiz

De manier van besturen waarbij de koning alle macht heeft?
A
Monarchie
B
Democratie
C
Rechtsstaat
D
Absolutisme

Slide 23 - Quiz

Noem twee voorbeelden van privéleges die de eerste en tweede stand bezaten?

Slide 24 - Question ouverte

Revolutie in Frankrijk!

Slide 25 - Diapositive

Een revolutie is...
A
Wanneer mensen in opstand komen.
B
Grote en snelle verandering in een land, vaak met veel geweld.
C
Wanneer je niet tevreden bent met de koning.
D
Alle antwoorden zijn JUIST.

Slide 26 - Quiz

Noem vijf oorzaken van het uitbreken van de Franse Revolutie?

Slide 27 - Question ouverte

In welk jaar brak de Franse revolutie uit?
A
1629
B
1789
C
1804
D
1555

Slide 28 - Quiz

Bekijk de afbeelding.

Hoe heet dit executie-apparaat, waarbij een vallende bijl het hoofd in een flits van de romp afhakt?

(je mag een typfout maken)

Slide 29 - Question ouverte

Sleep 

de onderdelen op de volgende 
dia naar het juiste vak. 

Slide 30 - Diapositive

Welke drie veranderingen werden na de Franse revolutie ingevoerd in Frankrijk?
De standenmaatschappij werd afgeschaft.
Er kwam een vernieuwde grondwet.
Er kwam een grondwet.
Er kwam een democratie.
Er kwam een revolutie.
Er kwam een monarchie.

Slide 31 - Question de remorquage

Tijdens de Revolutie werd de Franse koning onthoofd. Welke Lodewijk?
A
Lodewijk XIII
B
Lodewijk XIV
C
Lodewijk XV
D
Lodewijk XVI

Slide 32 - Quiz

In 1791 werd Frankrijk een constitutionele monarchie. Wat was het meest directe gevolg voor koning Lodewijk XVI?
A
De koning moest vluchten naar Varennes.
B
De koning moest zich houden aan de wet.
C
De koning raakte al zijn rechten kwijt.
D
Lodewijk mocht geen koning meer zijn.

Slide 33 - Quiz

Tijdens de Franse Revolutie werden onder invloed van ideeën van de Verlichting de voorrechten van de eerste en tweede stand afgeschaft. Noem een idee van de Verlichting en leg uit dat het van invloed was op de afschaffing van deze voorrechten.

Slide 34 - Question ouverte

Deze vraag gaat over de revolutie in Frankrijk.

1 De derde stand roept zichzelf uit tot de Nationale Vergadering.
2 Een woedende menigte bestormt de Bastille.
3 Frankrijk wordt een constitutionele monarchie.
4 Koning Lodewijk XVI roept de Staten-Generaal bijeen.
5 Koning Lodewijk XVI sterft onder de guillotine.

Zet bovenstaande zinnen in de juiste tijdsvolgorde:
A
4 --> 1 --> 2 --> 3 --> 5
B
4 --> 5 --> 1 --> 3 --> 2
C
2 --> 1 --> 4 --> 5 --> 3
D
2 --> 3 --> 4 --> 1 --> 5

Slide 35 - Quiz

Hieronder staan enkele zinnen die bij absolute vorsten of bij verlichte denkers horen. Welke zinnen horen ALLEEN bij verlichte denkers?

1. Als bestuurders niet goed besturen, mag het volk ze door anderen vervangen;
2. De macht van de overheid moet verdeeld worden tussen de regering, het parlement en de rechters;
3. Een koning hoeft zijn besluiten aan niemand uit te leggen;
4. Elke staat moet een grondwet hebben, waarin staat hoe het land wordt geregeerd.
5. Vorsten hebben hun macht gekregen van God.
6. Koning en ministers hebben hun macht van het volk gekregen.
A
Zin 1, 2, 4 en 5
B
Zin 1, 3, 4 en 6
C
Zin 2, 3, 4 en 6
D
zin 1, 2, 3 en 5

Slide 36 - Quiz

Sleep 

de onderdelen op de volgende 
dia naar het juiste vak. 

Slide 37 - Diapositive

Verlichting
Voor de Verlichting.
Denken met je verstand.
traditie
Wetenschap wordt belangrijk.
Het volk krijgt meer invloed.
Gelijkwaardigheid.
Vastleggen rechten en plichten .
De grondwet wordt ingevoerd.
Onderzoek en experiment.
Standenmaatschappij.
Een kleine groep mensen heerst.
Absolutisme.
Eise Eisinga bouwt eht zonnestelsel.
Pruik.

Slide 38 - Question de remorquage

Lees eerst het verhaal van Eise Eisinga.

Dit hoofdstuk gaat onder ander over de Verlichting.

Waarom was Eise een verlicht persoon.
A
Eisinga geloofde niets van wat de predikant zei.
B
Eisinga bouwde het zonnestelsel ba.
C
Eisinga leefde van 1744-1828 in Friesland.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 39 - Quiz

Sleep 

de onderdelen op de volgende 
dia naar het juiste vak. 

Slide 40 - Diapositive

Ze de volgende gebeurtenissen in de juiste volgorde.
Marie-Antoinette onthoofd!
Napoleon grijpt de macht
Grondwet in Frankrijk
Franse revolutie

Slide 41 - Question de remorquage

Lees eerst de bron.

Is de schrijver een
verlicht denker?
A
Ja
B
Nee

Slide 42 - Quiz

Deze vraag gaat over Napoleon, de alleenheerser.

Op welke manier zorgde Napoleon voor meer gelijkheid in de Franse samenleving?
A
Hij maakte afkomst (waar je vandaan komt) weer belangrijk.
B
Hij maakte opleiding en prestaties minder belangrijk.
C
Hij zorgde ervoor dat iedere Fransman zich met onderwijs kon ontwikkelen.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist

Slide 43 - Quiz

De Franse Revolutie was een ....... en een ...... verandering.

Welke twee woorden horen op de stippellijntjes te staan?
A
Economische en culturele
B
Economische en sociale
C
Politieke en culturele
D
Politieke en sociale

Slide 44 - Quiz

Noem twee voorbeelden van eenheidspolitiek die Napoleon heeft ingevoerd?

Slide 45 - Question ouverte

Bij welke plaats vocht Napoleon zijn laatste veldslag uit?

Slide 46 - Question ouverte

Welke veldtocht werd Napoleon fataal?
A
Die naar Engeland
B
Die naar Frankrijk
C
Die naar Italië
D
Die naar Rusland

Slide 47 - Quiz

Waar werd Napoleon eerst naar toe verbannen?
A
Saint Helena
B
Elba

Slide 48 - Quiz

Wie was niet aanwezig op de keizerskroning van Napoleon?
A
De Paus
B
Zijn vrouw
C
Zijn moeder
D
Lodewijk XVI

Slide 49 - Quiz