Thema 5 Vakantie H3 Lezen

THEMA 5: VAKANTIE
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

THEMA 5: VAKANTIE

Slide 1 - Diapositive

Terugblik
Vorige week spelling en grammatica
Wie weet nog waar het over ging?

Slide 2 - Diapositive

Het woord omdat is een voegwoord
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Je schrijf een dubbele punt tussen 2 persoonsvormen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Een komma is een leesteken
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Een opsomming betekent dat er meerdere dingen na elkaar worden genoemd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Na een voegwoord schrijf je een dubbele punt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

Een komma gebruik je om een pauze in de zin aan te geven.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Een samenstelling is altijd opgebouwd uit 2 woorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Aaneenschrijven is aan elkaar vast schrijven.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

Het woord radioomroep is correct gespeld.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

Het woord secondeteller is correct gespeld.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz

Het woord lievelingsdier is correct gespeld.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Het woord strand-stoel is correct gespeld.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Hoofdstuk 3: LEZEN
Teksten bestaan uit alinea's
Alinea's betaan uit zinnen.

Volgorde is hierbij erg belangrijk.
Alinea's en zinnen kunnen aan elkaar VERBONDEN zijn.
Dit gebeurt door SIGNAALWOORDEN

Er bestaat een VERBAND tussen verschillende delen van de tekst.
3 belangrijkste tekstverbanden:
- opsomming
- tegenstelling
- oorzaak-gevolg

Slide 15 - Diapositive

Opsomming
Een tekstverband waarbij verschillende dingen na elkaar worden genoemd.

Voorbeeld
Om te beginnen leg ik mijn paspoort klaar. Daarna pak ik mijn verzekeringspasje maar ook mijn kleren leg ik alvast klaar

Slide 16 - Diapositive

Tegenstelling
Een tekstverband waarbij iets wordt gezegd, waarna het tegenovergestelde wordt gezegd.

Voorbeeld
Ik wil graag mee naar Eurodisney maar ik kan niet mee omdat ik geopereerd moet worden.

Slide 17 - Diapositive

Oorzaak-gevolg
Een tekstverband dat aangeeft dat er iets gebeurd(oorzaak), wat ervoor zorgt dat er nog iets anders gebeurd (gevolg).

Voorbeeld
Mijn paspoort is verlopen dus ik mag niet vliegen

Slide 18 - Diapositive

Even oefenen...
Je krijgt zometeen 4 zinnen.
Van die zin noem je het tekstverband:
1. Opsomming
2. Tegenstelling
3. Oorzaak & gevolg

En je benoemt het signaalwoord
Voorbeeld:
Die gehuurde fietsen zijn zowel mooi, fijn als betaalbaar.
Jij antwoord dan: 
1. zowel

Slide 19 - Diapositive

Wat is het tekstverband?
Wat is het signaalwoord?
Het water in de rivier stond te hoog waardoor we niet konden gaan zwemmen.

Slide 20 - Question ouverte

Wat is het tekstverband?
Wat is het signaalwoord?
Ik ben dol op actieve vakanties hoewel ik een weekje strand ook niet erg vind.

Slide 21 - Question ouverte

Wat is het tekstverband?
Wat is het signaalwoord?
Doordat het hagelde mochten wij niet op de gletsjer.

Slide 22 - Question ouverte

Wat is het tekstverband?
Wat is het signaalwoord?
We moeten onze tickets reserveren om vervolgens ons hotel te boeken en dan gaan we onze koffers pakken.

Slide 23 - Question ouverte

Zelfstandig werken:
Wat ga je maken op Studiemeter:
H2: Spelling en grammatica
H3: Lezen -> Tekstverbanden

Klaar?
  • Studiemeter alles af?

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive