Quiz: opfrissertje examenstof


A
Hier overheerst horizontale erosie.
B
Deze rivier stroomt in de middenloop.
C
Sedimentatie overheerst hier
D
Hier overheerst vertikale erosie.
1 / 34
suivant
Slide 1: Quiz
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon


A
Hier overheerst horizontale erosie.
B
Deze rivier stroomt in de middenloop.
C
Sedimentatie overheerst hier
D
Hier overheerst vertikale erosie.

Slide 1 - Quiz


A
Hier is sprake van fysische verwering
B
Hier is sprake van mechanische verwering
C
Hier is sprake van chemische verwering

Slide 2 - Quiz


A
Dit is een schildvulkaan .
B
Deze vulkaan is ontstaan bij een divergente breuk.
C
Deze vulkaan ontstaat altijd bij convergente breuken.
D
Dit type vulkaan kun je vinden op Java. Het is een stratovulkaan.

Slide 3 - Quiz

Stratovulkaan
A
De eruptie bij een stratovulkaan is effusief en de lava is gasrijk en taai. Er komt soms een pyroclastische stroom vrij met daarin heet gas, as en brokken steen.
B
De eruptie bij een stratovulkaan is explosief en de lava is gasrijk en taai. Er komt soms een pyroclastische stroom met heet gas, as en brokken steen vrij.

Slide 4 - Quiz


A
Bij een subductiezone ontstaan schildvulkanen en bij een divergente breuk ontstaat de Mid-oceanische rug.
B
Diepzeetroggen en stratovulkanen ontstaan bij een subductiezone. Bij subductie verdwijnt oceanische plaat en bij de Mid-oceanische rug ontstaat nieuwe oceanische plaat.

Slide 5 - Quiz

De begrippen die bij deze afbeelding horen zijn:
A
Tektoniek, divergentie, convergentie , transform, subductie,endogeen, vulkanisme, aardbevingen, tsunami en geologische tijdschaal.
B
Tektoniek, ITCZ, subductie, endogeen, convectiestromen, midoceanische rug, aardbeving en basalt.

Slide 6 - Quiz

Welke begrippen horen bij exogene krachten?
A
Wereldwijde luchtstromen, verwering, versterkte broeikaseffect ,ijstijden , convectiestromen en transport en erosie.
B
Klimaat, landdegradatie, lahar, meanderen, morene,verwering, erosie en sedimentatie.
C
klimaat, tektoniek, puinhelling en verwoestijning.
D
Caldera, klimaat, lahar, verwering en tsunami.

Slide 7 - Quiz


A
Gletsjers worden kleiner door de gevolgen van het versnelde broeikaseffect.
B
De gletsjers in Oostenrijk worden elk jaar groter omdat er meer sneeuw valt.
C
Door het smelten van de gletsjers krijgen de rivieren te maken met een tekort aan water.
D
Gletsjers komen steeds lager te liggen.

Slide 8 - Quiz


A
erosie
B
sedimentatie
C
verwering
D
landdegradatie

Slide 9 - Quiz


A
Door Gletjers ontstaan U vormige dalen. Deze foto hoort bij verwering.
B
Door Gletsjers ontstaan U vormige dalen en morenen. Deze foto hoort bij transport en erosie.

Slide 10 - Quiz


A
In de Mekong Delta overheerst erosie.
B
In de Mekong Delta overheerst sedimentatie.

Slide 11 - Quiz


A
In Vietnam valt regen omdat het in een lage druk gebied ligt.
B
In Vietnam valt veel regen omdat het in een hoge druk gebied ligt.

Slide 12 - Quiz


A
In de Mekong Delta vind je veel pottenbakkers omdat klei gemakkelijk over de rivier kan worden aangevoerd.
B
In de Mekong Delta vind je veel pottenbakkers omdat er veel sediment is afgezet waaronder klei.

Slide 13 - Quiz


A
Savanne klimaat
B
Tropisch regenwoud klimaat
C
Maritiem klimaat
D
Pool klimaat

Slide 14 - Quiz


A
Cf klimaat
B
Cs klimaat
C
Cw klimaat

Slide 15 - Quiz


A
Voor het examen ken ik de klimaten:)
B
Ja, ik ken ze en ik kan ze ook vinden in de atlas!

Slide 16 - Quiz

In welke transitiefase zit Nederland?
A
"1e fase: Zowel het geboortecijfer als het sterftecijfer zijn hoog. Daardoor groeit de bevolking nauwelijks.
B
3e fase: Het geboortecijfer neemt af, terwijl het sterftecijfer laag is. De bevolkingsgroei neemt weer af
C
3e fase: Het geboortecijfer neemt af, terwijl het sterftecijfer laag is. De bevolkingsgroei neemt weer af
D
4e fase: Geboorte- en sterftecijfers zijn allebei laag. In de toekomst zou er een sterfte-overschot kunnen komen.

Slide 17 - Quiz

Welke indicatoren kun je goed gebruiken voor het vergelijken van landen?
A
BNP, bevolkingsopbouw, beroepsbevolking en koopkracht.
B
Hoe groot een land is en hoeveel mensen er wonen. Het BNP. Analfabetisme. Bevolkingsopbouw.

Slide 18 - Quiz

Push factoren zijn:
A
Alle redenen om naar een gebied of land te gaan.
B
Alle redenen om weg te gaan uit een gebied of land.

Slide 19 - Quiz

Welke begrippen horen bij exogene krachten?
A
Wereldwijde luchtstromen, verwering, versterkte broeikaseffect ,ijstijden , convectiestromen en transport en erosie.
B
Klimaat, landdegradatie, lahar, meanderen, morene,verwering, erosie en sedimentatie.
C
klimaat, tektoniek, puinhelling en verwoestijning.
D
Caldera, klimaat, lahar, verwering en tsunami.

Slide 20 - Quiz

Welk begrip is hier afgebeeld?
A
Sedimentatie
B
Delta
C
Strand
D
Polder

Slide 21 - Quiz

Wat is het grootste nadeel van het opwekken van energie door fossiele brandstoffen?
A
luchtverontreiniging
B
Het is veel te duur
C
Door de winning ontstaat schade aan het milieu
D
Co2 komt extra vrij (opwarming aarde)

Slide 22 - Quiz

De kaart op de achtergrond is een?
A
Thematische kaart
B
Overzichtskaart

Slide 23 - Quiz

Het uiteenvallen van hard gesteente onder invloed van weer en de werking van planten, noemen we ...
A
Verwering
B
Erosie
C
Sedimentatie

Slide 24 - Quiz


A
Dit is een jong gebergte
B
Dit is een oud gebergte

Slide 25 - Quiz

Het neerleggen van materiaal als de transportsnelheid van water, wind of ijs afneemt, noemen we ...
A
Verwering
B
Erosie
C
Sedimentatie

Slide 26 - Quiz

Het uitschuren van materiaal door water, wind en ijs
A
Verwering
B
Erosie
C
Sedimentatie

Slide 27 - Quiz

Welke rivier in NL bevat gletsjerwater?
A
Rijn
B
Maas
C
Schelde
D
Eems

Slide 28 - Quiz


A
Droog klimaat
B
Poolklimaat
C
Gematigd klimaat
D
Tropisch klimaat

Slide 29 - Quiz

Als de aardas recht zou staan, zouden dag en nacht even lang zijn
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quiz

Het water in Hoog Nederland wordt afgevoerd door ... ?
A
Oppervlakkige afwatering
B
Natuurlijke afwatering
C
Met gemalen
D
Met stuwen

Slide 31 - Quiz

Wat is geen taak van de waterschappen?
A
Zorgen voor een goede waterkwaliteit (schoon water).
B
Zorgen voor voldoende waterkwantiteit (hoeveelheid).
C
Beschermen tegen overstromingen (dijken, duinen, stuwen).
D
Het verkeer op zee regelen (veiligheid)

Slide 32 - Quiz

Hoe
A
Demografische transitie is: de overgang van een situatie met hoge geboorte- en sterftecijfers naar een situatie met lage geboorte- en sterftecijfers
B
Demografische transitie is: de overgang van een arm land naar een rijk land.

Slide 33 - Quiz

Bij fase 3 hoort de volgende omschrijving:
A
Het sterftecijfer en het geboortecijfer zijn hoog.
B
Het sterftecijfer daalt en het geboortecijfer blijft hoog. De bevolking groeit.
C
Zowel het sterftecijfer als het geboortecijfer zijn laag.
D
Het geboortecijfer en het sterftecijfer dalen. De bevolking groeit relatief niet meer zo snel.

Slide 34 - Quiz