Grammatica ZWW HWW KWW

Redekundig ontleden


zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord
koppelwerkwoord
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Redekundig ontleden


zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord
koppelwerkwoord

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Woordsoortbenoeming:
- Je kunt de werkwoorden in een zin benoemen:
     -  Zelfstandig werkwoord
     -  Hulpwerkwoord
      - Koppelwerkwoord 

Slide 2 - Diapositive

Redekundig ontleden
Werkwoordsvorm 

WWG bestaat uit :
PV
Voltooid deelwoord
infinitief
Taalkundig ontleden
Soorten werkwoorden 


Hulpwerkwoord
Zelfstandig werkwoord
Koppelwerkwoord
vb. De jongens gaan voor ons een hok timmeren

Slide 3 - Diapositive

Zelfstandig werkwoord
  • ZWW
  • geeft de handeling aan 
  • kan er maar één van zijn
  • staat vaak achterin de zin
  • infinitief of vdw



Hulpwerkwoord
  • HWW
  • helpt een zww
  • kunnen er meer van zijn
  • staat NOOIT alleen in een zin





  • Karel werkt hard.
  • Karel heeft hard gewerkt.
  • Karel kan best hard werken.
  • Karel zal hard moeten werken.

Slide 4 - Diapositive

Benoem de hww en zww.
1 Wil je voor mij een telefoonhoesje via die internetsite bestellen?
2 Helaas is mijn vorige hoesje gestolen.
3 Morgen betaal ik je alvast voor de bestelling.
4 Over hoeveel dagen wordt de bestelling afgeleverd?

Slide 5 - Diapositive

Benoem de hww en zww.
1 Wil je voor mij een telefoonhoesje via die internetsite bestellen?
2 Helaas is mijn vorige hoesje gestolen.
3 Morgen betaal ik je alvast voor de bestelling.
4 Over hoeveel dagen wordt de bestelling afgeleverd?

Slide 6 - Diapositive

Benoem de hww en zww.
1 Wil je voor mij een telefoonhoesje via die internetsite bestellen?
2 Helaas is mijn vorige hoesje gestolen.
3 Morgen betaal ik je alvast voor de bestelling.
4 Over hoeveel dagen wordt de bestelling afgeleverd?

Slide 7 - Diapositive

Benoem de hww en zww.
1 Wil je voor mij een telefoonhoesje via die internetsite bestellen?
2 Helaas is mijn vorige hoesje gestolen.
3 Morgen betaal ik je alvast voor de bestelling.
4 Over hoeveel dagen wordt de bestelling afgeleverd?

Slide 8 - Diapositive

Benoem de hww en zww.
1 Wil je voor mij een telefoonhoesje via die internetsite bestellen?
2 Helaas is mijn vorige hoesje gestolen.
3 Morgen betaal ik je alvast voor de bestelling.
4 Over hoeveel dagen wordt de bestelling afgeleverd?

Slide 9 - Diapositive

Maak een zin met 1 ZWW.

Slide 10 - Question ouverte

Maak een zin met 1 HWW en 1 ZWW.

Slide 11 - Question ouverte

Koppelwerkwoord

Slide 12 - Diapositive

Hij rent in het bos.
Hij is directeur.

Slide 13 - Diapositive

Hij rent in het bos.
Hij is directeur.
Wat zijn de werkwoorden?

Slide 14 - Diapositive

Hij rent in het bos.
Hij is directeur.
Wat is het verschil in betekenis?

Slide 15 - Diapositive

Ezelsbruggetje : ZWABBELS+HDV

Slide 16 - Diapositive

Het koppelwerkwoord - voorbeelden
Jaap is ziek.
Het meisje lijkt moe.
Mijn vader blijft een driftige man.

Slide 17 - Diapositive

Het koppelwerkwoord 
  • Een vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen (ezelsbruggetje: ZWABBELS+HDV)
  • Het onderwerp is iets (GEEN HANDELING)!
  • Koppelwerkwoord koppelt het onderwerp aan een eigenschap of toestand (vaak een znw of bijv. nw.)
  • TIP: je kunt de eerste drie koppelwerkwoorden door elkaar vervangen of door
  • Hoofdwerkwoord bij een naamwoordelijk gezegde.

Slide 18 - Diapositive

Welke zijn de 6 koppelwerkwoorden ?

Slide 19 - Question ouverte

Maak een zin met het KWW 'blijken'.

Slide 20 - Question ouverte

Slide 21 - Diapositive

Parijs IS een prachtige stad.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 22 - Quiz

Op Instagram STAAT een rare foto.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 23 - Quiz

Mijn ouders ZIJN heel aardig geweest.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 24 - Quiz

Die jongen BLIJKT een taaie.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 25 - Quiz

Later WORDT mijn broer tandarts.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 26 - Quiz

Gisteren heb ik een nieuw bed GEKOCHT.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 27 - Quiz

Zij ZOU naar school komen vandaag.

A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 28 - Quiz

Mijn oma heeft de lekkerste appeltaart GEBAKKEN.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 29 - Quiz

Mijn hond is de hele dag lief GEWEEST.


A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 30 - Quiz

Hij WORDT een aardige docent.


A
KWW
B
HWW
C
ZWW

Slide 31 - Quiz

Benoem de ww:
ZOU dit pakket al afgeleverd zijn?
A
KWW
B
ZWW
C
HWW

Slide 32 - Quiz

Benoem de ww:
Zou dit pakket al afgeleverd ZIJN?
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 33 - Quiz

Benoem de ww:
Zou dit pakket al AFGELEVERD zijn?
A
ZWW
B
KWW
C
HWW

Slide 34 - Quiz

Benoem de ww:
Gisteren LEEK mijn kat erg ziek.
A
HWW
B
KWW
C
ZWW

Slide 35 - Quiz

Benoem de ww:
Dat boek van jou LIJKT mij erg goed!
A
HWW
B
KWW
C
ZWW

Slide 36 - Quiz

Benoem de ww:
Hij SCHIJNT met een lamp in het donker.
A
HWW
B
KWW
C
ZWW

Slide 37 - Quiz

Benoem de ww:
Ik ben naar Spanje geweest.
A
ben= hww geweest = kww
B
ben = hww geweest = zww
C
ben = zww geweest = hww
D
ben = zww geweest = zww

Slide 38 - Quiz

Benoem de ww:
Later WORDT mijn broer tandarts.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 39 - Quiz

Huiswerk

Slide 40 - Diapositive