Herhaling lesstof B2

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1

Grammatica allerlei

Ik heb Peter niet gezien op het feest. Ik vraag me af .....

1. waarom hij niet bij was.
2. waarom hij er niet bij was..
3. waarom hij niet erbij was.
4. waarom hij bij niet was.

Hij was nog nooit verliefd geweest, ........... hij Anna ontmoette.

1. zodat
2. opdat
3. totdat
4. nadat

Ik heb heel erg spijt ........... mijn beslissing

1. voor
2. over
3. van
4. met

Ik heb je alles verteld ......

1. dat ik weet
2. die ik weet
3. wie ik weet
4. wat ik weet

Welke zin is goed?

1. De zon ondergaat om half 10.
2. De zon gaat onder om half 10.
3. Hij ondergaat morgen een operatie.
4. Hij gaat morgen een operatie onder.

Met of zonder 'een'?

Wil je .......... in de koffie?

1. een suiker
2. suiker

Stef woont in Nederland, maar ....

1. hij is Belg
2. hij is een Belg

Halima ging naar school ....

1. zonder een pen en een papier
2. zonder pen en papier

De gymzaal is .....

1. in school.
2. in de school.

Zij werkt in het MBO .......

1. als docent.
2. als een docent.

Signaalwoorden

Er ontstaat een lange file doordat

Ik zou morgen komen, maar

Mijn zus is vorige week bevallen, dus

Tijdens mijn studie rechten,

Bij de kassa zag ik dat ik mijn portemonnee was vergeten, daardoor

Spelling

Als je van rechts komt, heb je ....

1. voorang
2. voorrang
3. vorang
4. vorrang

Sinds de 19e eeuw zijn vrouwen steeds meer ....

1. ge-emancipeerd
2. geemancipeerd
3. ge'emancipeerd
4. geëmancipeerd

De politie heeft 12 demonstranten .....

1. gearesteerd
2. gearresteerd
3. geärresteerd
4. gearesteert

Deze taart is echt .....

1. verukkelijk
2. verrukelijk
3. verrukkelijk
4. verukkellijk

We gaan het feest ...... organiseren

1. gezamenlijk
2. gesamenlijk
3. gezamelijk
4. gesamelijk

Wat betekent ......?

Wat betekent 'vernielen'?

1. opnieuw doen
2. troosten
3. kapot maken
4. beter maken

Wat betekent 'omstreeks'?

1. in de buurt
2. ergens anders
3. krom
4. ongeveer

Wat betekent 'iemand prijzen'?

1. iemand een compliment geven
2. iemand een prijs geven
3. iemand een diploma geven
4. iemand een cadeau geven

Wat betekent 'verzuimen'?

1. iets niet doen
2. minder geld uitgeven
3. je minder haasten
4. niet op je werk komen

Welke zinnen kun je maken met het woord 'inslaan'?

1. Ik ga morgen veel boodschappen inslaan.
2. Je moet de woorden van deze tekst inslaan.
3. Ik wil een andere weg inslaan.
4. Dat nieuws zal zeker inslaan als een bom.

Werkwoorden

Het vliegtuig is om 14:42 uur .......

1. opgestegen
2. opgestijgd
3. opgestogen
4. opgesteegd

Toen ik hem aan wilde kijken, ........ hij mijn blik.

1. vermijde
2. vermijdde
3. vermeet
4. vermeed

Het heeft vannacht 10 graden .......

1. gevrozen
2. gevroren
3. gevriesd
4. gevroord

Zij ......... haar sollicitatie per post.

1. verzende
2. verzendde
3. verzondde
4. verzond

Tijdens het sollicitatiegesprek heeft ze wel 5 keer haar neus .......

1. gesnuit
2. gesnuiten
3. gesnot
4. gesnoten