Formuleren §5+6

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Leg je deze materialen op tafel?

Lesboek

Schrift

Pen

Chromebook 

Lezen

Leerdoel

Jij kan op de juiste manier met hen/hun, dat/wat en waarmee/met wie verwijzen.

Lastige verwijswoorden §5

Hen of hun?

Vul aan:
Hij gaf ___ een cadeau.

1. hen
2. hun

Vul aan:
Zij vroeg ___ of zij even aan de kant wilden gaan.

1. hun
2. hen
3. aan hun
4. aan hen

Leerdoel

Jij kan op de juiste manier met hen/hun, dat/wat en waarmee/met wie verwijzen.

Dat of wat?

Wat:

- als je verwijst naar woorden ‘dat’ en ‘datgene’: 

  Dat wat je nu doet, is gevaarlijk.

 - als je verwijst naar de woorden alles, niets, iets, het enige: 

   Het enige wat Roos doet, is lezen.

 -een overtreffende trap met ‘het’ zonder zelfst nw (het beste, het fijnste etc)

  Een hardloopcursus is wel het laatste wat ik ga doen.

 - als je verwijst naar een hele zin:

  Dirk won het schaaktoernooi, wat mij verbaasde.

Dat of wat?

Dat:

- als je verwijst naar ‘het’ woorden

 - als je verwijst naar een deel van de zin

   Ian won het schaaktoernooi en dat verbaasde mij.

Vul aan:
Dit boek is het saaiste ___ ik ooit heb gelezen.

1. dat
2. wat

Vul aan:
De jongen ___ daar loopt, is de broer van mijn buurmeisje.

1. dat
2. wat
3. die

Vul aan:
Mieke heeft nooit zin om te voetballen ___ best gek is, want ze kan het goed.

1. dat
2. wat

Leerdoel

Jij kan op de juiste manier met hen/hun, dat/wat en waarmee/met wie verwijzen.

Waarmee / met wie

Waar + voorzetsel (waarmee, waarover, waarvoor, waarvan etc)

Als je verwijst naar dieren en dingen

De kwestie waarover de docent met de leerlingen heeft gesproken, ligt nogal gevoelig.

Voorzetsel + wie (met wie, over wie etc)

Als je verwijst naar mensen

De vrienden met wie ik tennis, zijn helaas geblesseerd

Mia is het meisje met wie ik naar de film ga.

Vul aan:
De nieuwe puppy ____ ik je vertelde, komt volgende week al!

1. over wie
2. waarover

Huiswerk AH

Opdracht: 

Maak de opdracht van formuleren §5 

opdracht 1 t/m 5

Klaar?

Nakijken

De brug meestromen 

§3 en §4

Huiswerk A

Opdracht: 

Maak de opdracht van formuleren §5 

opdracht 1, 2, 3, 5 en 6

Klaar?

Nakijken

De brug meestromen 

§3 en §4

Leg je deze materialen op tafel?

Lesboek

Schrift

Pen

Chromebook 

De planning van vandaag:

1. Lezen
2. Uitleg formuleren §6 + oefenen
3. Tijd voor huiswerk

Leerdoel

Ik kan als/dan juist gebruiken.

Ik kan de trappen van vergelijking correct spellen.

Trappen van vergelijking 

3 trappen van vergelijking

- Stellende trap: snel;

- Vergrotende trap: sneller; 

- Overtreffende trap: snelst. 

Jouw oma is lief, maar mijn oma is liever en zijn oma is het liefst. 

Wat is de overtreffende trap van 'blond'?

1. blond
2. blonder
3. blondst
4. meest blond

Wat is de vergrotende trap van 'zuur'?

1. zuur
2. zuurer
3. zuurder
4. zuurst

Als of dan?

Als:

Bij de stellende trap:

Boaz is net zo blond als zijn broer.

Citroenen zijn even zuur als limoenen.

Dan:

Bij de vergrotende trap

Boaz is blonder dan zijn zus.

Citroenen zijn zuurder dan bessen.

Als mij of dan ik?

Fout:

Jij bent even groot als mij.

Goed:

Jij bent even groot als ik.

Hoe weet ik dit?

Maak de zin langer. 

Bijv: Jij bent even groot als ik (ben).

Bijv. De caissière rekent sneller dan jij (rekent), maar niet zo snel als wij (rekenen).

Bijv. Lars is sterker dan ik (ben)

Hij weet dat beter ... ik

1. als
2. dan

Wat is juist:
Karin is vijf keer sterker als/dan hij/hem.

1. als hij
2. als hem
3. dan hij
4. dan hem

Huiswerk AH

Formuleren §5 

opdracht 1 t/m 5 (blz. 238)

Formuleren § 6

Opdracht 1 t/m 4 (blz.240)

De brug meestromen 

Formuleren §3 en §4

Huiswerk A

Formuleren §5 

opdracht 1, 2, 3, 5 en 6

Formuleren §6

Opdracht 1, 2, 4 en 5

De brug meestromen 

Formuleren §3 en §4