3.2 Hoe verloren vorsten hun macht?

3.2 Hoe verloren vorsten hun macht?
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

3.2 Hoe verloren vorsten hun macht?

Slide 1 - Diapositive

Koning Lodewijk XIV regeerde. Welk woord past het beste bij hem?
A
monarchie
B
democratie
C
absolutisme
D
dictatuur

Slide 2 - Quiz

"De koning heeft alle macht"
Welk begrip hoort hierbij?
A
abolutionisme
B
nationalisme
C
feminisme
D
absolutisme

Slide 3 - Quiz

Waar past onderstaand begrip het beste bij?
ABSOLUTISME
A
Frankrijk
B
Engeland
C
Republiek

Slide 4 - Quiz

Absolutisme betekent dat
A
De koning alles beslist
B
Het parlement alles beslist
C
Het volk alles beslist
D
Kinderen alles beslissen

Slide 5 - Quiz

Hoeveel groepen /standen had Frankrijk rond 1700?
A
2
B
4
C
3
D
5

Slide 6 - Quiz

Welke drie standen waren er?
A
Geestelijken, adel, soldaten
B
Soldaten, adel, boeren
C
Geestelijken, adel, boeren

Slide 7 - Quiz

Welke standen hadden vooral rechten?
A
De boeren, burgers en de adel
B
De adel en de geestelijkheid
C
De geestelijkheid, de boeren en burgers
D
De burgers, adel en geestelijkheid

Slide 8 - Quiz

Wat was de Staten Generaal?
A
Het dagelijks bestuur van de republiek
B
Vergadering van afgevaardigden
C
Volksvertegenwoordiging
D
Vergadering van de 3 standen.

Slide 9 - Quiz

Welke drie standen waren er in Frankrijk voor de Revolutie?
A
Geestelijkheid, adel en boeren/burgers
B
Geestelijkheid, adel en hertogen.
C
Adel, handelaren en boeren/burgers
D
Geestelijkheid, priesters en adel

Slide 10 - Quiz

De Franse Revolutie was in
A
1748
B
1776
C
1789
D
1795

Slide 11 - Quiz

De Franse Revolutie was in
A
1748
B
1776
C
1789
D
1795

Slide 12 - Quiz

De Franse Revolutie speelde zich alleen in Parijs af.
A
Goed
B
Fout.

Slide 13 - Quiz

Wie vocht er voor je veiligheid vóór de Franse revolutie?
A
Geestelijkheid
B
Adel
C
Boeren en burgers

Slide 14 - Quiz

Wat is geen stand vóór de Franse revolutie
A
Koning
B
Geestelijkheid
C
Adel
D
Boeren en burgers

Slide 15 - Quiz

Wat gebeurde er op 14 juli 1789?
A
Franse Revolutie: opstand tegen de Franse koning
B
Bataafse Revolutie: opstand tegen de stadhouder en de regenten.
C
Koning Lodewijk XVI wordt koning van Nederland
D
Napoleon wordt keizer van Frankrijk.

Slide 16 - Quiz

Waarmee begon de Franse Revolutie?
A
Belastingverhoging van de koning
B
Bestorming Bastille
C
onthoofding van de koning
D
vlucht Willem V

Slide 17 - Quiz

Wanneer begon de Franse Revolutie?
A
14 juli 1787
B
14 juli 1788
C
14 juli 1789
D
14 juli 1790

Slide 18 - Quiz

wat waren de 3 ideeën van de Franse Revolutie?
A
vrijheid, slaven, broerschap
B
vrij hebben, gelijk hebben, broeders
C
vrijheid, gelijkheid, broederschap
D
vrijheid, gelijkheid, broer

Slide 19 - Quiz

Uit welk land komt Napoleon?
A
Duitsland
B
Frankrijk
C
Nederland
D
Spanje

Slide 20 - Quiz

Voorbeeld: Napoleon werd koning omdat Lodewijk XVI heel ziek werd
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

Napoleon veroverde ook Nederland. Welke maatregelen voerde hij niet in.
A
grondwet
B
godsdienstvrijheid
C
burgerlijke stand
D
kiesrecht voor iedereen

Slide 22 - Quiz

Welk begrip of persoon hoort niet bij de Bataafse Revolutie?
A
Patriot
B
Orangist
C
Lodewijk Napoleon
D
Willem III

Slide 23 - Quiz

Wie werd in 1813 vorst van Nederland en in 1815 koning van Nederland, België en Luxemburg?
A
Lodewijk Napoleon
B
Willem I
C
Willem Frederik
D
Stadhouder Willem V

Slide 24 - Quiz

Marie-Antoinnette was de
A
vrouw van Robespierre
B
de vrouw van Napoleon
C
de vrouw van Lodewijk xvi
D
de dochter van koning Lodewijk xvi

Slide 25 - Quiz

Hoe werden de aanhangers van de stadhouder genoemd?
A
Patriotten
B
Pruisen
C
Democraten
D
Prinsgezinden

Slide 26 - Quiz

Wat betekent patriotten?
A
Revolutie in Nederland waarbij de patriotten aan de macht kwamen.
B
In je eentje alles zelf belsissen.
C
Alle volksvertegenwoordigers
D
Groep Nederlanders die meer macht voor het volk wilde

Slide 27 - Quiz

Wat wilden de patriotten?
A
net zo rijk worden als de regenten
B
inspraak in het bestuur en grondrechten
C
een koning in plaats van een stadhouder
D
ze wilden dat er niks veranderde in de Republiek

Slide 28 - Quiz

De naam pruikentijd gebruiken we omdat in deze tijd:
A
Iedereen een pruik droeg
B
Iedereen de bokkepruik op had
C
Rijke mensen een pruik droegen
D
Alle vrouwen een pruik droegen

Slide 29 - Quiz

Waar komt de naam guillotine vandaan?
A
Van het scherpe mes
B
Van de houten constructie die op guillotine manier gemaakt is
C
Van een politicus met de naam Guillotine
D
De beul had als bijnaam Guillotine wat 'monster' betekent

Slide 30 - Quiz

Met welk werktuig werd Lodewijk de XVI op de vorige afbeelding onthoofd?
A
Het zwaard
B
De Gellatine
C
De Guillotine
D
De valbijl

Slide 31 - Quiz

Welk ideaal van de Franse revolutie zorgde vooral voor tegenstand in de slavernij?
A
Wie niet luistert moet onder de guillotine
B
iedereen is gelijk
C
Je moet je naaste lief hebben
D
een dictatuur is het best

Slide 32 - Quiz

Wie werd de eerste koning van het Koninkrijk der Nederlanden?
A
Willem van Oranje
B
Willem I
C
Lodewijk Napoleon
D
Willem V

Slide 33 - Quiz

Wie was de allereerste koning
of koningin van Nederland?
A
Willem van Oranje
B
Willem I
C
Wilhelmina
D
Prins Willem V

Slide 34 - Quiz

een stadhouder
A
werd benoemde door een stad
B
werd benoemd door een gewest
C
werd benoemd door Willem van Oranje
D
werd benoemd door Karel V en later Filips II

Slide 35 - Quiz