Imperfecto

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

¡Bienvenidos a la clase de español!

Hoy es........

¿Qué hacemos hoy?

• ¿Qué hemos hecho?

• ¡A trabajar!
  

• Fin de la clase

• ¿Qué hemos hecho? (-)
  
• El objetivo (-)
• Instrucción (10)
• Congucaciones (15)
• Evaluación (5)
  

Deberes (1)

* Kijk de opdrachten na met het nakijkblad. Zie bijlage. Heb je ergens vragen over? Noteer ze dan voor de online les. 

* Leer de uitleg over de imperfecto in de bijlage. Maak hierover aantekeningen in je schrift. Maak de bijbehorende opdrachten.

* Leer de signaalwoorden van de imperfecto via Quizlet.

Deberes (2)

* Maak oefening 1 en 2 op blz. 102 en oefening 4 op blz. 103 van je tekstboek.

* Leer nogmaals de signaalwoorden van de imperfecto via Quizlet.

¿Qué hemos hecho?

El objetivo

Instrucción

ser, ver, ir

• Ser: era, eras, era, éramos, erais, eran
• Ver: veía, veías, veía, veíamos, veíais, veían
• Ir: iba, ibas, iba, íbamos, ibais, iban

Signaalwoorden

antes, de pequeño, de joven, todos los días, cada día, todos los años, normalmente, habitualmente, etc.

De vorm

Het gebruik

* Wanneer begin en einde van situatie of handeling niet van belang is voor spreker

* Voor het geven van een toelichting en/ of achtergrond van een situatie of handeling.

* Om situaties en gewoontes in het verleden aan te geven

* Om een verzoek beleefd te formuleren.

Wat is de imperfecto vorm van de volgende werkwoorden? 

trabajar, yo

pasar, él

cantar, ellos

coger, vosotros

vivir, nosotros

beber, él

abrir, tú

Wat is de imperfecto vorm van de volgende onregelmatige werkwoorden? 

ir, nosotros

ver, yo

ser, tú

Imperfecto

Hoe kan je zien welke vorm je moet gebruiken?

De tijdsaanduidingen die in de zin staan: "antes, de pequeño, de joven, todos los días, cada día, todos los años, normalmente, habitualmente, etc."

¡A trabajar!

Respuestas

1) se levantaba, 2) estaba , 3) tenía 

4) esperaba , 5) había , 6) iban 

  7) llevaban, 8) era, 9) hacía

10) llovía, 11) eran, 12) jugaban

Ik begrijp de lesstof....

1. onvoldoende
2. redelijk
3. voldoende
4. goed

Fin de la clase...

• ¿Preguntas?

• Wat ging goed?

• Wat kan er verbeteren?
  

Volgende les?

¿Qué? 

* Gebruik imperfecto

¿Deberes?

* Estudiar gramática imperfecto

¿Qué tal la clase?