C3. U4. De Compras. Gramática. El subjuntivo

¡Hola y bienvenidos!
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

¡Hola y bienvenidos!

Slide 1 - Diapositive

El programa de hoy 
  1. Mini prueba formativa
  2. Gramática: el subjuntivo
  3. A trabajar: estudiar la teoría y hacer ejercicios

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Los objetivos de esta clase
Después de esta clase...

1. ...sé qué es el subjuntivo
2. ...sé conjugar el subjuntivo (con ayuda del libro)
3. ...empiezo a saber cuándo se utiliza

Slide 4 - Diapositive

Subjuntivo Aanvoegende wijs
El subjuntivo is een werkwoordswijze (géén tijd!) 
El subjuntivo gebruik je in bijzinnen en is meestal ingeleid door que

  1. > Ojalá (que) venga Pablo. Hopelijk komt Pablo. (wens/hoop)
  2. > Me gusta que estés aquí. Ik vind het fijn dat je er bent. (gevoel)
  3. > No creo que haya clase. Ik denk niet dat er les is. (twijfel)
De Subjuntivo kan ALLEEN voorkomen in de bijzin en NOOIT in de hoofdzin!

Slide 5 - Diapositive

Subjuntivo: verbos regulares
Om een regelmatig werkwoord te vervoegen in de Subjuntivo, wissel je de uitgangen:
Ww'en op -ar krijgen de uitgangen van de ww'en op -er.
Ww'en op -er en -ir krijgen de uitgangen van ww'en op -ar. 
Let op: ik-vorm is anders dan in de presente> ik=hij/zij-vorm.

No quiero que comas esta manzana, dijo la bruja.
Ik wil niet dat je deze appel opeet, zei de heks. (verbod)

Slide 6 - Diapositive

Subjuntivo: formas regulares
hablar
comer
vivir
yo
hable
coma
viva
hables
comas
vivas
él/ella/usted
hable
coma
viva
nosotros
hablemos
comamos
vivamos
vosotros
habléis
comáis
viváis
ellos/ellas/ustedes
hablen
coman
vivan

Slide 7 - Diapositive

Herken je deze vervoegingen? (-ar>e/-er/-ir>a)

Slide 8 - Question ouverte

Subjuntivo: formas regulares
Imperativo ontkennend 





tú                 NO hables  NO comas No vivas
usted          NO hable    NO coma    No viva
vosotros     NO habléis NO comáis No viváis
ustedes      NO hablen  NO coman  No vivan
hablar
comer
vivir
yo
hable
coma
viva
hables
comas
vivas
él/ella/usted
hable
coma
viva
nosotros
hablemos
comamos
vivamos
vosotros
habléis
comáis
viváis
ellos/ellas/ustedes
hablen
coman
vivan

Slide 9 - Diapositive

Subjuntivo: yo-irregular
Bij werkwoorden met een onregelmatige ik-vorm in de (gewone) presente:

  1. Neem je de ik-vorm van de Presente Indicativo.
  2. Knip je de uitgang -o eraf=stam in de subjuntivo
  3. Voeg je de Subjuntivo-uitgangen toe. Zie vorige slide.
> ¡Qué tengas buen día! Fijne dag! (wens)



 

Slide 10 - Diapositive

Subjuntivo: cambio de raíz
Bij  werkwoorden met een klinkerwisseling in de stam heb je 
diezelfde klinkerwisseling óók in de Subjuntivo.

Querer (e -> ie) quiera, quieras, quiera, queramos, queráis, quieran
Indicativo: ¿Quieres un bocadillo?
Subjuntivo: No creo que realmente quieras un bocadillo.

Slide 11 - Diapositive

Subjuntivo: raiz irregular
Bij werkwoorden met een verandering in de stam om de schrijfwijze aan te passen aan de klank:
 werkwoorden op -car: -> -que; buscar - busco -> busque
werkwoorden op -zar: -> -ce; empezar - empiezo -> empiece
werkwoorden op -gar: -> -gue; pagar - pago -> pague
werkwoorden op -ger: -> -ja; coger - cojo -> coja
werkwoorden op -guir: -> -ga; seguir - sigo -> siga

 

Slide 12 - Diapositive

Subjuntivo: raiz irregular
Helemaal onregelmatig> uit je hoofd leren

Slide 13 - Diapositive

¡Ya vale de teoría, vamos a practicar!

Genoeg theorie, we gaan oefenen. Vervoeg de werkwoorden in de volgende dia's

Slide 14 - Diapositive

hablar - tú - subjuntivo

Slide 15 - Question ouverte

estudiar - nosotros - subjuntivo

Slide 16 - Question ouverte

comer - vosotros - subjuntivo

Slide 17 - Question ouverte

vender - tú - subjuntivo

Slide 18 - Question ouverte

comprar - yo - subjuntivo

Slide 19 - Question ouverte

escribir - ella - subjuntivo

Slide 20 - Question ouverte

cantar - ellas - subjuntivo

Slide 21 - Question ouverte

aprender - los alumnos - subjuntivo

Slide 22 - Question ouverte

vivir - ella - subjuntivo

Slide 23 - Question ouverte

(!) poder - él - subjuntivo

Slide 24 - Question ouverte

(!) tener - vosotros - subjuntivo

Slide 25 - Question ouverte

(!) venir - tú - subjuntivo

Slide 26 - Question ouverte

(!) hacer - ustedes - subjuntivo

Slide 27 - Question ouverte

(!) dar - tú - subjuntivo

Slide 28 - Question ouverte

entender (ie!) - tú - subjuntivo

Slide 29 - Question ouverte

El uso del subjuntivo in het kort:
  • de zin is subjectief (uit oogpunt van de hoofdzin)
  • wat gezegd wordt is onzeker (wellicht gebeurt het niet)
  • er zijn 2 onderwerpen in de zin (hoofdzin en bijzin)

Slide 30 - Diapositive

El uso del subjuntivo
Subjectief
De subjuntivo is een werkwoordswijze, het geeft de houding aan, die de spreker zelf inneemt, tegenover een handeling of situatie. Er zijn vooral nog twee subjuntivos in gebruik (presente e imperfecto). De subjuntivo komt voor in samengestelde zinnen, voornamelijk in de bijzin. De subjuntivo wordt meestaal ingeleid door que.

Als er een poging is tot beïnvloeding van de handeling/situatie wordt subjuntivo (nieuwe werkwoordswijze) gebruikt, als het alleen een constatering/mededeling is indicativo (gewoon)
1. Le he dicho que venga                          Ik heb hem gezegd dat hij moet komen
2. Ha dicho que viene                               Hij heeft gezegd dat hij komt
(opletten! que betekent niet altijd subjuntivo!)

Slide 31 - Diapositive

Uiteindelijk moeten jullie weten wanneer subjuntivo gebruikt wordt, in al deze gevallen! (we beginnen rustig aan...)
Je gebruikt de Subjuntivo als het werkwoord in de hoofdzin een...
1. wil, wens, hoop, bevel en verbod, 
2. waardeoordeel, beïnvloeding, advies, instructies
3. onzekerheid en twijfel
4. een doel
5. hypothetische/onzekere mogelijkheid
6. persoonlijke-emotionele reactie (angst, bezorgheid, gevoel, oordeel, mening) 
7. bepaalde voegwoorden

Slide 32 - Diapositive

dus... ¿Infinitivo o subjuntivo?






Más ejemplos en el próximo slide!
INFINITIVO (HELE WERKWOORD)
> de twee werkwoorden in de zin hebben betrekking op hetzelfde onderwerp/dezelfde persoon.
> het tweede werkwoord is dan het hele werkwoord.
SUBJUNTIVO
> de twee werkwoorden in de zin hebben betrekking op twee verschillende onderwerpen/personen.
> het tweede werkwoord is dan de subjuntivo.
Quiere llamar al camarero.
Zij wil de ober roepen.
Quiere que su amigo llame al camarero.
Zij wil dat haar vriend de ober roept.
Está prohibido conducir a 60 km/h.
Het is verboden om 60 km/u te rijden.
Está prohibido que los mayores conduzcan.
Het is verboden dat ouderen rijden.
Quiero ir a la playa.
Ik wil naar het strand gaan.
Quiero que vayamos a la playa.
Ik wil dat wij naar het strand gaan.

Slide 33 - Diapositive

INFINITIVO (UN SUJETO)
Quiero ir a la playa.
Espero tener suerte en el examen.
Es costumbre llevar flores.

Quiere llamar al camarero.
Levanta el brazo para llamar un taxi.
Está prohibido conducir a 60 km/h.
Es posible pagar con tarjeta.
SUBJUNTIVO (DOS SUJETOS)
Quiero que vayamos a la playa.
Espero que tengas suerte en el examen.
Es costumbre que los mexicanos lleven flores.
Quiere que su madre la llame.
Lo hace para que el taxi pare.
Está prohibido que los mayores conduzcan.
Es posible que alguien le pague la tarjeta.

Slide 34 - Diapositive

Nog een paar ezelsbruggetjes

Slide 35 - Diapositive

¡Manos a la obra! Aan het werk!
Deberes: vacaciones
TB 1 t/m 5 maken
uitgangen subjuntivo leren

Slide 36 - Diapositive