Klas 1, Kap. 2 (deel 2), voorbereiding proefwerk grammatica

• Duits
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Grammatik

In deze korte lesson-up les herhaal je de grammatica van hoofdstuk 2 (deel 2) nog een keer. Werk alle slides netjes door en probeer een zo hoog mogelijke score te halen.

0

ein of eine?

Je hebt de film bekeken. In de eerste dia's moet je intypen of het ein of eine moet zijn. Let op: dit is niet met een hoofdletter.

ein/eine Frau

ein/ eine Pferd

ein/ eine Haus

ein/ eine Polizist

ein/ eine Tante

der, die of das

In het volgende filmpje wordt nog eens uitgelegd wanneer woorden der, die of das zijn. Lang niet alle regels hebben we al gehad, maar sommige regels moeten je bekend voorkomen.

Stier

1. der
2. die
3. das

Kind

1. der
2. die
3. das

Kuh

1. der
2. die
3. das

Schwein

1. der
2. die
3. das

Lampe

1. der
2. die
3. das

Katze

1. der
2. die
3. das

Montag

1. der
2. die
3. das

Frühling (= lente)

1. der
2. die
3. das

Mädchen

1. der
2. die
3. das

Brille

1. der
2. die
3. das

ein, eine, kein, keine

Welke woord moet er in de volgende zin staan? Typ het juiste woord in. Let op: je moet geen hoofdletters typen!

Er hat (een)... Gitarre (v) gekauft.

Die Frau hat (geen) ... Kinder (mv)

Sie trinkt (een) ... Tasse (v) Kaffee.

Ihr habt noch (geen) ... Spiel (o) gewonnen!

Im Stadion waren (geen) ... Fans (mv) mehr da.

het werkwoord haben

Even nog een klein stukje herhaling van de vorige hoofdstukken. Weten jullie nog het rijtje van het werkwoord 'haben'. Kijk anders nog even naar het volgende filmpje en beantwoord de meerkeuzevragen.

Wir ... einen schönen Brief geschrieben.

1. habe
2. hast
3. hat
4. haben

... er das Haus verlassen?

1. habe
2. hast
3. hat
4. habt

... ihr das gesehen?

1. habe
2. hast
3. hat
4. habt

Ich ... den Film nicht gesehen

1. habe
2. hast
3. hat
4. haben

Du ... damit keine Freunde gemacht!

1. habe
2. hast
3. hat
4. habt

Du ... ein guter Fußballspieler

1. bin
2. bist
3. ist
4. sind

Mein Vater ... Volleyballtrainer

1. bin
2. bist
3. ist
4. sind

... Sie Herr Jansen?

1. bist
2. ist
3. sein
4. sind

Ihr ... noch nicht fertig!

1. bist
2. ist
3. seid
4. sind

Vincent ... der Bruder von Helma.

1. bist
2. ist
3. sind
4. seid

Ik ken de grammatica van hoofdstuk 2 goed. Ja of nee?