1KM L2 wwspelling

Welkom! 
Ga naar je plek, pak je spullen en maak de startopdracht.
Startopdracht: lees in je leesboek
  • Leesboek
  • Schrift en pen
timer
15:00
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom! 
Ga naar je plek, pak je spullen en maak de startopdracht.
Startopdracht: lees in je leesboek
  • Leesboek
  • Schrift en pen
timer
15:00

Slide 1 - Diapositive

Welkom! 
Ga naar je plek, pak je spullen en maak de startopdracht.
Startopdracht: lees in je leesboek
  • Leesboek
  • Schrift en pen
timer
15:00

Slide 2 - Diapositive

Welkom! 
Ga naar je plek, pak je spullen en maak de startopdracht.
Startopdracht: lees in je leesboek 
  • Leesboek
  • Schrift en pen
timer
15:00

Slide 3 - Diapositive

Wat gaan we doen?
  • Lesdoelen
  • Mededelingen
  • Uitleg
  • Aan het werk
  • Brabantse quiz
  • Evaluatie les

Slide 4 - Diapositive

Mededelingen
Wat moet ik weten?

Slide 5 - Diapositive

Lesdoelen
  • Ik kan de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spellen.
  • Ik weet wat sterke en zwakke werkwoorden zijn.

Slide 6 - Diapositive

Persoonsvorm tt

Slide 7 - Diapositive

Wat is het verschil tussen deze werkwoorden?

Lopen    -    Hopen

Ruiken    -   Praten

Zoeken    -  Spelen

Slide 8 - Diapositive

Sterke en zwakke werkwoorden

Sterke werkwoorden --> veranderen van klank in vt

Zwakke werkwoorden --> veranderen niet van klank in vt

Slide 9 - Diapositive

Zelfstandig werken
  • Je werkt in stilte.
  • Maak opdracht 1 t/m 6 vanaf blz. 234
  • Werk aan je taken in Numo

  • Heb je vragen? Steek je hand op. 


timer
5:00

Slide 10 - Diapositive

Samenwerken
  • Je mag zachtjes overleggen.
  • Maak opdracht 1 t/m 6 vanaf blz. 234
  • Werk aan je taken in Numo

Heb je vragen? Steek je hand op. 


timer
2:00

Slide 11 - Diapositive

Brabantse woorden quiz

Slide 12 - Diapositive

Wat betekent:

Leutig
A
Liever
B
Grappig
C
Leuk
D
Gezellig

Slide 13 - Quiz

Wat betekent:

errebezies
A
Bezemstelen
B
Aardbeien
C
Bougies
D
Snoepjes

Slide 14 - Quiz

Wat betekent:

ammel
A
Appels
B
Glas drinken
C
Angel
D
Allemaal

Slide 15 - Quiz

Wat betekent:

bekant
A
Bijna
B
Nooit
C
Soms
D
Aan de kant

Slide 16 - Quiz

Wat betekent:

sperrewepse
A
Speerwerpen
B
Wespen
C
Spinnenwebben
D
Spreeuwen

Slide 17 - Quiz

Wat betekent:

zeemeleir
A
Zeeman
B
Huisje aan zee
C
Ramen wassen
D
Zeurpiet

Slide 18 - Quiz

Wat betekent:

verkette
A
Verhuizen
B
Vorken
C
Jurken
D
Vuurwerk

Slide 19 - Quiz

Wat betekent:

pralleke
A
praalwagen
B
prachtig
C
Meisje
D
Gek iemand

Slide 20 - Quiz

Wat betekent:

kwèèker
A
Lawaaimaker
B
Bloemenkweker
C
Vijver
D
Wekker

Slide 21 - Quiz

Wat betekent:

bakkeleie
A
Bakken
B
Kletsen
C
Ruzie maken
D
Twijfelen

Slide 22 - Quiz

Wat betekent:

sebiet
A
Straks
B
Suikerbieten
C
Restaurant
D
Gisteren

Slide 23 - Quiz

Wat betekent:

gift ‘m kèès
A
Geef maar aan Kees
B
Zet 'm op
C
Geef hem kaas
D
Doe maar niet

Slide 24 - Quiz

Wat betekent:

wa zijde ’t aon’t begaoje
A
Wat ben je goed bezig
B
Je maakt er een puinhoop van
C
Wat ben je aan het doen?
D
Je moet zo gapen

Slide 25 - Quiz

Brabantse weetjes en weetjes over Carnaval

Slide 26 - Diapositive

Hoeveel inwoners heeft Noord-Brabant?
A
3.500.00
B
2.700.00
C
2.500.000
D
4.000.000

Slide 27 - Quiz

Wat is de hoofdstad van Noord-Brabant?
A
Eindhoven
B
's-Hertogenbosch
C
Tilburg
D
Sittard

Slide 28 - Quiz

Welke stad is de Technologiestad van Noord-Brabant?
A
Tilburg
B
Waalwijk
C
Breda
D
Eindhoven

Slide 29 - Quiz

Waar woont Guus Meeuwis?
A
Boxtel
B
Roosendaal
C
Tilburg
D
Breda

Slide 30 - Quiz

Welke stad noemt zich met carnaval Oeteldonk?
A
Tilburg
B
Waalwijk
C
Breda
D
Den Bosch

Slide 31 - Quiz

Wat is de allernieuwste attractie uit de Efteling?
A
De zes zwanen
B
Symbolica
C
4D film Fabula
D
Max & Moritz

Slide 32 - Quiz

Welke stad noemt zich met carnaval Tullepetoanestad?
A
Roosendaal
B
Waalwijk
C
Breda
D
Bergen op Zoom

Slide 33 - Quiz

Welk getal noemen ze het 'gekkengetal' en is daarom het getal van Carnaval?
A
7
B
11
C
20
D
100

Slide 34 - Quiz

Waarom is de traditie ontstaan om verkleed te gaan met carnaval?
A
Mensen mochten elkaars outfit kiezen
B
Mensen hadden geen geld voor nieuwe kleren
C
De kerk zei dat het zo moest
D
Zo was iedereen gelijk

Slide 35 - Quiz

Waar wordt geen carnaval gevierd?
A
Brazilië
B
Duitsland
C
Ghana
D
China

Slide 36 - Quiz

Wanneer vieren we carnaval?
A
Dit hangt af van de stand van de maan
B
Altijd de tweede zondag van februari
C
Twee weken voor Pasen
D
Wanneer het voorjaarsvakantie is

Slide 37 - Quiz

Vertalen!

Slide 38 - Diapositive

Rustig samenwerken

Probeer het gedicht zo goed mogelijk te vertalen. Lever je vertaling in bij mevrouw De Kok. Vergeet niet je naam erop te zetten.  Degene met de beste vertaling krijgt de volgende les een worstenbroodje. Je mag in tweetallen werken!
Heb je een vraag?
Steek je vinger op!
Ben je klaar?
Schrijf een eigen tekst in het Brabants, lees in een boek of werk aan Numo











timer
5:00

Slide 39 - Diapositive

Huiswerk
Datum:
-

Maken:
Maak opdracht 1 t/m 6 vanaf blz. 232

Slide 40 - Diapositive

Lesdoelen

  • Ik kan de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spellen.
  • Ik weet wat sterke en zwakke werkwoorden zijn.

Slide 41 - Diapositive

Evaluatie
  • Wat heb je geleerd deze les?
  • Wat ging er goed?
  • Wat kan beter?

Slide 42 - Diapositive

Tot de volgende les!

Slide 43 - Diapositive