Arbeid - formatieve toets

1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Herhaling Arbeid
Wat heb je nodig
Pen
Kladblaadje 
Rekenmachine 

Wat gaan we doen
De meeste onderwerpen kort herhalen met meerkeuze vragen. 

Slide 2 - Diapositive

Vraag van arbeid bestaat uit..
A
werklozen, werkenden, zelfstandigen
B
vacatures, werkenden, zelfstandigen
C
de beroepsgeschikte bevolking
D
de beroepsbevolking - alle werklozen

Slide 3 - Quiz

Er is 2% inflatie maar je krijgt 5% loonsverhoging, dit noem je:
A
initiele loonsverhoging
B
prijscompensatie
C
productiviteitsstijging
D
reele loonsverhoging

Slide 4 - Quiz

Mijn salaris is gedaald van €2150 naar € 2000 per maand. De prijzen namelijk gemiddeld met 2% toe.
Wat is mijn RIC?
A
-5%
B
91,2
C
95
D
91,1

Slide 5 - Quiz

uitwerking
salaris is gedaald van 2150 naar 2000 euro. 
Dus de NIC = 2000/2150 * 100% = 93,02

De prijzen namen met 2 procent toe. Dus de PIC = 102. 

RIC = NIC/PIC * 100% 
93,02/102 * 100% = 91,20%


Slide 6 - Diapositive

Twee stellingen:

I. De i/a-ratio is een indicator voor de betaalbaarheid van de sociale zekerheid.
II. De participatiegraad zal stijgen als de werk­loosheid afneemt.
A
Stelling 1 is juist Stelling 2 is onjuist
B
Stelling 1 is onjuist Stelling 2 is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 7 - Quiz

In een land gaat de pensioensleeftijd omhoog. De bruto participatiegraad:
A
stijgt
B
daalt
C
Alle antwoorden zijn onjuist!

Slide 8 - Quiz

Wat zijn primaire arbeidsvoorwaarden?
A
auto van de zaak, verlofregeling
B
werkdagen, arbeidsuur
C
studie betaling, je mag tijdens werkuren studeren
D
goed pensioen, dertiende maand

Slide 9 - Quiz

De winkels zijn in december elke avond open. Wordt hierdoor de arbeidsproductiviteit groter?
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quiz

Welke kenmerken horen niet bij een hoogconjunctuur?
A
Er is veel werkgelegenheid
B
Winkels en fabrieken draaien op hoge toeren
C
De overheid krijgt minder belastinggeld binnen
D
De overheid kan meer geld uitgeven

Slide 11 - Quiz

Wat is kapitaalintensief?
A
Er is veel geld
B
Machines doen vooral het werk
C
Mensen doen vooral het werk
D
Intensieve samenwerking

Slide 12 - Quiz

Hoe wordt een investering genoemd waarbij een onderneming kiest voor een kapitaalintensievere techniek en waarbij de arbeidsproductiviteit stijgt.
A
Diepte investering
B
Breedte investering

Slide 13 - Quiz

BBP stijgt 10%. Werkgelegenheid 5%. Wat gebeurt er met arbeidsproductiviteit?
A
Stijgt 2,0%
B
Stijgt 4,8%
C
Stijgt 5,0%
D
Stijgt 15,8%

Slide 14 - Quiz

Stel dat de inflatie in een land 2,2% is. En na CAO-onderhandelingen stijgen de lonen met 3%. Is er dan sprake van initiele loonstijging?
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quiz

Hoe noemen we de toenemende werkloosheid door de Coronacrisis?
A
structurele werkloosheid
B
conjuncturele werkloosheid
C
seizoenswerkloosheid
D
frictiewerkloosheid

Slide 16 - Quiz

Door de zelfscankassa's zijn er steeds minder caissières nodig
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
frictiewerkloosheid
D
conjuncturele werkloosheid

Slide 17 - Quiz

Wanneer je een tijdje per jaar niet kunt werken noem je deze werkloosheid ...
A
structurele werkloosheid
B
seizoenswerkloosheid
C
verborgen werkloosheid
D
conjuncturele werkloosheid

Slide 18 - Quiz

Welke kenmerken horen bij een hoogconjunctuur?
A
Kans op onderbesteding, hoge bezettingsgraad en conjuncturele werkloosheid
B
Kans op onderbesteding, lage bezettingsgraad en conjuncturele werkloosheid
C
Kans op overbesteding, hoge bezettingsgraad en bestedingsinflatie
D
Kans op overbesteding, lage bezettingsgraad en deflatie

Slide 19 - Quiz

Frictiewerkloosheid is werkloosheid tussen twee banen in.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quiz

Er is veel werkloosheid bij
A
krappe arbeidsmarkt
B
ruime arbeidsmarkt

Slide 21 - Quiz