Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 15 min
Éléments de cette leçon
Wat gaan we doen deze les?
Herhalen leerdoelen vorige les
Bespreken opgaven
Uitleg paragraaf 1.4
Aan de slag
Slide 1 - Diapositive
Leerdoelen
1.3
Aan het einde van deze les weet je...
... hoe je een begroting kunt maken
... welke verschillende soorten inkomen er zijn
... welke verschillende soorten uitgaven er zijn
... hoe je een bedrag van week naar maand kunt omrekenen en andersom
Slide 2 - Diapositive
Leerdoelen
1.4
Na deze les kun je...
een reservering berekent
berekenen wat het kost om een scooter te kunnen rijden
de gevolgen van een stijging of daling van prijzen voor je koopkracht aangeven
een stijging of daling in procenten berekenen
Slide 3 - Diapositive
Reserveren
=>geld opzij zetten voor grotere uitgaven.
Vooral voor incidentele uitgaven moet je vaak
reserveren.
Hoe doe je dat dan??
Slide 4 - Diapositive
Hoe te berekenen?
Reserveren berekenen:
Met een formule
Benodigd bedrag : aantal maanden = reserveren
Slide 5 - Diapositive
Voorbeeld
Je wilt over 6 maanden die mooie scooter kopen voor een bedrag van 1500,= euro
Van je ouders krijg je voor je verjaardag een bedrag van 100,= euro
Bereken hoeveel je moet reserveren per maand om deze scooter te kunnen kopen.
1500 - 100 = 1400
1400 : 6 maanden = 280 euro per maand.
Slide 6 - Diapositive
Wat kost een scooter?
Naast de aanschafprijs van een scooter komen er meer kosten bij. Denk aan:
verzekering
kosten voor benzine (of elektriciteit)
het verbruik en de prijs per liter of (kWh)
onderhoud en reparaties
accessoires, zoals een helm en slot
Slide 7 - Diapositive
nos.nl
Slide 8 - Lien
CBS = Centraal Bureau voor de statistiek
verzameld allerlei gegevens
berekenen elke maand of prijzen dalen (deflatie of stijgen (inflatie)
Wordt alles duurder?
Slide 9 - Diapositive
Koopkracht
Koopkracht?
de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen
kun je altijd meer kopen als je inkomen stijgt????
Slide 10 - Diapositive
Inflatie
CBS berekend:
Inflatie
een algemene stijging van de prijzen (-> je kunt minder kopen met hetzelfde geld)
Deflatie
een algemene daling van de prijzen
Slide 11 - Diapositive
Inkomensstijging > prijsstijging
Koopkracht neemt toe
Inkomensstijging < prijsstijging
Koopkracht neemt af
Slide 12 - Diapositive
Stel, de prijzen stijgen met 2%
Wat gebeurt er dan met je koopkracht?
Vervolgens stijgt je loon met 4%
Wat gebeurt er dan met je koopkracht?
Slide 13 - Diapositive
Daling of stijging berekenen in percentages
Om vergelijkingen te kunnen maken, moet je stijgingen en dalingen in percentages kunnen berekenen.
Hoe doe je dat dan?
Slide 14 - Diapositive
Hoe?
Om vergelijkingen te kunnen maken, moet je stijgingen en dalingen in percentages kunnen berekenen.
Procentuele verandering:
oud(nieuw−oud)⋅100
Slide 15 - Diapositive
Voorbeeld
In 2000 kostte een brood gemiddeld € 1,02. In 2016 kostte een brood gemiddeld € 1,17.
Met hoeveel procent is de prijs van brood toegenomen?
(Nieuw - Oud) : Oud x 100%
(1,17 -1,02) : 1,02 x 100% = 14,7%
Slide 16 - Diapositive
Aan de slag
Maak de opdracht 2 tot en met 12
van paragraaf 1.4
Slide 17 - Diapositive
Heb je je leerdoelen behaald
... een verandering in procenten berekenen.
... uitleggen wat de gevolgen van inflatie zijn voor je koopkracht.
... met indexcijfers de veranderingen van lonen en prijzen vergelijken.
... berekeningen maken met behulp van indexcijfers
Slide 18 - Diapositive
CBS: ... voor derde maand op rij. In maart was de prijsstijging voor consumenten nog 0,4%. De prijzen zijn vanaf februari iedere maand 0,2% meer toegenomen. Dit maakt het CBS vandaag bekend. Welk woord moet op de ... komen?
A
inflatie
B
deflatie
C
koopkracht
D
prijsindexcijfer
Slide 19 - Quiz
Wanneer de lonen stijgen met 4%, maar de prijzen stijgen met 3%, dan neemt mijn koopkracht...
A
af met 3%.
B
toe met 3%.
C
af met 1%.
D
toe met 1%
Slide 20 - Quiz
Margo kreeg vorig jaar €75 kleedgeld per maand. Sinds dit jaar krijgt zij €85 kleedgeld per maand. Bereken de procentuele toename.
A
13,3%
B
13,5%
C
11,7%
D
11,8%
Slide 21 - Quiz
Wanneer er deflatie is, kan ik voor hetzelfde geld....