6.3 Mij/me/m'n en jou, jouw, jij

1MH - persoonlijk & bezitttelijk
persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

1MH - persoonlijk & bezitttelijk
persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 1 - Diapositive

Je leert:
- het verschil tussen mij / me en mijn / m’n;
- het verschil tussen jou, jouw en jij; 

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

De tandarts is vandaag afwezig,  want                 is ziek.                 
Nina vindt John leuk. Ze is verliefd op 
Wanneer gaan                     verhuizen?
Hoeveel boterhammen eet                   per dag? 
hij
je
ik
hem
zij

Slide 4 - Question de remorquage

Persoonlijk en bezittelijk vnw
Een pers. vnw duidt een persoon of ding aan:
Ik ben verliefd, ze zijn erg mooi, die vriendin van jou.

Een bez. vnw geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Mijn jas, onze fietsen, haar bekendste liedje.

Slide 5 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord

Bezittelijke voornaamwoord

Slide 6 - Diapositive

Persoonlijk of bezittelijk?
Sommige woordsoorten (je, haar , ons, jullie, hun) kunnen zowel persoonlijk als bezittelijk voornaamwoord zijn. Je kunt dan het volgende trucje toepassen: 
- Een pers. vnw kun je vervangen door hij of hem.
- Een bez. vnw kun je vervangen door zijn.

1. Is die kat van jullie ziek? --> Is die kat van hem ziek? jullie = pers vnw.
2. Dat is ons huis. --> Dat is zijn huis.  ons = bez. vnw

Slide 7 - Diapositive

Wat is het pers. vnw?

Ik kijk televisie met mijn broertje.

Slide 8 - Question ouverte

Wat is het pers. vnw?

Zij geeft mij altijd complimentjes.
A
zij
B
mij
C
zij en mij
D
Er zit geen pers. vnw. in.

Slide 9 - Quiz

Wat is het bez. vnw?
Heb je mijn tas terug gegeven?

Slide 10 - Question ouverte

Sleep het juiste bezittelijk voornaamwoord naar het juiste persoonlijk voornaamwoord.
ik
jij
hij
wij
zij (meervoud)
zijn
hun
mijn
onze
jouw

Slide 11 - Question de remorquage

Zij kijkt ons doordringend aan.

ONS:
A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw

Slide 12 - Quiz

Ons idee is om een taart te bakken.

ONS:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Benoem het persoonlijk voornaamwoord.
Hebben jullie je boek al terug?
A
jullie
B
je
C
al
D
je boek

Slide 14 - Quiz

Hij ging met haar naar zijn ouders.

Hoe veel pers. vnw zitten erin?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 15 - Quiz

Hij ging met haar naar zijn ouders.

Welke is een bezittelijk vnw?
A
hij
B
haar
C
zijn
D
zijn ouders

Slide 16 - Quiz

Vul in:

Meneer, wilt .... iets drinken?
A
u (pers. vnw)
B
uw (pers. vnw)
C
u (bez. vnw)
D
uw (bez. vnw)

Slide 17 - Quiz

Vul in:

Is dit .... telefoon?
A
jou (pers. vnw)
B
jouw (bez. vnw)
C
jou (bez. vnw)
D
jouw (pers. vnw)

Slide 18 - Quiz

Vul in:

Ja, deze telefoon is van ....
A
jou (pers. vnw)
B
jouw (pers vnw.)
C
jou (bez. vnw)
D
jouw (bez. vnw)

Slide 19 - Quiz

Welke zin is goed?
A
De moeder is van mijn.
B
Het is mijn moeder.
C
Me moeder belt op.
D
Het is mij moeder.

Slide 20 - Quiz

Pers. vnw en bez. vnw
Het persoonlijk voornaamwoord geeft een persoon of ding aan. Je kunt het vervangen door hij of hem. Het staat soms achter een zelfstandig naamwoord.
Ze zijn erg lief.

Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor een zelfstandig naamwoord. Je kunt het vervangen door zijn.
Het is onze dag.

Slide 21 - Diapositive

Afgekort
M'n -> mijn (bezittelijk) 
z'n -> zijn (bezittelijk)
't -> het (persoonlijk)
'm -> hem (persoonlijk)

Slide 22 - Diapositive

Volgens jou wil jullie vriend uit Urk jouw zeilbootje dus graag kopen.

jouw =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 23 - Quiz

't Is fijn dat ik 'm nog even gesproken heb voor z'n vertrek naar Amerika.

't =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 24 - Quiz

't Is fijn dat ik 'm nog even gesproken heb voor z'n vertrek naar Amerika.

ik =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 25 - Quiz

't Is fijn dat ik 'm nog even gesproken heb voor z'n vertrek naar Amerika.

'm =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 26 - Quiz

't Is fijn dat ik 'm nog even gesproken heb voor z'n vertrek naar Amerika.
z'n =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 27 - Quiz

Zou u ons werkstuk deze week nog voor ons kunnen nakijken, meneer?

U=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 28 - Quiz

Zou u ons werkstuk deze week nog voor ons kunnen nakijken, meneer?

Ons (de eerste) =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 29 - Quiz

Zou u ons werkstuk deze week nog voor ons kunnen nakijken, meneer?

Ons (de tweede) =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 30 - Quiz

Je leerde & kunt nu maken
Je leerde het verschil tussen:
mij / me en mijn / m’n;
jou, jouw en jij;
Maak opdrachten 6.3 B 1 t/m 5 & 6.3C

Slide 31 - Diapositive