25 september

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Lesprogramma

Wat gaan we doen?

- Nakijken

- Herhaling 

- Instructie

- Inoefenen

- Zelfstandig werken

- Nabespreken/huiswerk

Nakijken 

Nakijken les 15 opdracht 1 t/m 13

Herhaling 

Les 1 

Leesstrategieën

Leesstrategieën

Globaal lezen

Zoekend lezen

Nauwkeurig lezen

Leesstrategieen

Hoe je een tekst gaat lezen, noem je een leesstrategie. 

Welke strategie je kiest, hangt af van het doel waarmee je een tekst gaat lezen. 

Leesstrategie: globaal lezen

- snel wilt weten waar de tekst over gaat en om te zien of deze tekst interessant is.

* Lees de titel - inleiding en tussenkopjes van een tekst

* Bekijk de afbeeldingen en lees de eerste en laatste alinea

* Bedenk wat je al weet over het onderwerp en waar het over zou kunnen gaan. 

Leesstrategie: zoekend lezen

- als je meer wilt weten over een onderwerp of het antwoord op een vraag zoekt.

- voordat je gaat zoeken bedenk je naar welk onderwerp je graag wilt gaan zoeken. 

- bekijk eerst de inhoudsopgave, titel, tussenkopjes en afbeeldingen om het juiste onderwerp te vinden. 

Leesstrategie: nauwkeurig lezen

-  Als je informatie nodig hebt om iets uit te voeren of als je een samenvatting moet maken. 

- Je leest de tekst van begin tot eind en je probeert alles te begrijpen. 

- Je let goed op signaalwoorden. Die geven je een seintje over verbanden in de tekst.

Les 2

Herhaling en overdrijving

Herhaling

Er wordt een woord/woordgroep herhaald om nadruk te leggen.

Vb: Ik ben het zat, helemaal zat. 

Hij is altijd en altijd ziek.

Overdrijving

- Iets groter, erger, beter maken dan dat het is. 

-  humoristisch zijn (extra nadruk op een emotie of een mening).

- Niet letterlijk nemen.

VB: Ik verveel me dood vandaag.

Les 14

Tekstdoelen

Tekstdoelen

- Informeren

- Instrueren

- Amuseren

- Overtuigen

- Overhalen

Les 15

Tekstverbanden

Tekstverbanden

- Opsomming

- Oorzaak en gevolg

-  Conclusie

- Tegenstelling

- Voorbeeld

- Toelichting

- Tijd 

- Doel en middel

 Lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?

1. ze - aan
2. aan - met
3. toen - haal
4. eerst - toen

  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?

1. tijd
2. opsomming
3. toelichting
4. conclusie

Lees de tekst en beantwoord daarna vragen

 Welk rood signaalwoord in de tekst wijst op een tegenstelling?

  Op welk tekstverband wijst het signaalwoord omdat?

 Welk signaalwoord dat wijst op 

 het tekstverband oorzaak-gevolg 

 staat in zowel zin 4 als 7?

“Wanneer het volle maan is  

 en de maan het  dichtst bij  

 de aarde staat ...” Van welk  

 tekstverband is hier sprake? 

1. tijd
2. tegenstelling
3. oorzaak-gevolg
4. opsomming

Zelf aan de slag

Ga verder met de werkbladen.