SCC D2 L3 Woorden van vreemde afkomst: Engelse werkwoorden

D2 L3 Engelse werkwoorden

Wij leren Engelse werkwoorden op de juiste manier vervoegen.


filmpje

theorie

quiz


1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs, diapositive de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

D2 L3 Engelse werkwoorden

Wij leren Engelse werkwoorden op de juiste manier vervoegen.


filmpje

theorie

quiz


Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Welke werkwoordspellingsregels gebruik je bij Engelse werkwoorden?
A
de 'normale' Nederlandse
B
de Engelse

Slide 3 - Quiz


Ik heb jaren als webdesigner (freelancen).
A
gefreelancet
B
gefreelanct
C
gefreelanced
D
gefreelancd

Slide 4 - Quiz


Wij hebben (basketballen).
A
gebasketballd
B
gebasketbald

Slide 5 - Quiz



Jij (stressen-tt).
A
stresst
B
strest
C
stresd
D
stressd

Slide 6 - Quiz


Hij (lunchen-vt).
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 7 - Quiz

Kies de juiste schrijfwijze.

A
Hij heeft de hele dag gegamed.
B
Hij heeft de hele dag gegamet.
C
Hij heeft de hele dag gegamt.
D
Hij heeft de hele dag gegamd.

Slide 8 - Quiz


Zij hebben (volleyballen).
A
gevolleybald
B
gevolleyballd

Slide 9 - Quiz

Engelse werkwoorden
A
Schrijf je als de Nederlandse zwakke werkwoorden.
B
De ik-vorm heeft vaak dezelfde vorm als de stam.
C
ik-vorm ik pass hij-vorm hij passt
D
ik-vorm ik skate verleden tijd skatete

Slide 10 - Quiz


Wij hebben (paintballen).
A
gepaintbald
B
gepaintballd

Slide 11 - Quiz


Hij heeft de bal over het net (smashen).
A
gesmasht
B
gesmashed
C
gesmashet
D
gesmashd

Slide 12 - Quiz


Hij (timen - vt).
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 13 - Quiz

Hoe spel je Engelse werkwoorden?
A
volgens de Nederlandse spellingsregels
B
volgens de Engelse spellingsregels
C
volgens aparte spellingsregels
D
Hangt af van het woord. Sommige spelling volgens Nederlandse regels, andere Engels.

Slide 14 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

timer
0:15
A
Hij gamet de hele dag.
B
Hij gamed de hele dag.
C
Hij gamt de hele dag.
D
Hij game't de hele dag.

Slide 15 - Quiz


Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten ?
A
deletet
B
delet

Slide 16 - Quiz


Hij (barbecueën-vt).
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 17 - Quiz

Welk Engels werkwoord is correct gespeld?
A
Hij racet naar huis.
B
Ik downloadt die file wel even voor je?
C
Hij heeft de overwinning geclaimt.
D
Zij flirte met hem.

Slide 18 - Quiz