8. Stunde: Wiederholung Voorzetsels

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Richtung Zukunft

Voorzetsels

Voorzetsels

met vertaling

3e naamval

mit (met)

nach (na, naar) 

bei (bij) 

seit (sinds) 

von (van) 

zu (bij, naar)

aus (uit)

außer (behalve)

gegenüber tegenover

entgegen (tegemoet)

4e naamval

durch (door)  

für (voor)

gegen (tegen)

ohne (zonder)

um (om)

bis (tot) 

entlang (langs)

Kleiner Test :)

Ich fahre mit d.. Zug (m)

1. der
2. das
3. dem
4. die

Er kommt aus d.. Wohnung (v).

1. der
2. die
3. das
4. dem

Meine Schwester ist bei d..... Zahnarzt(m).

1. der
2. dem
3. die
4. das

Er geht durch .......... Zimmer (o)

1. einen
2. ein
3. eines
4. eine

S. 161

S. 161

If there is no voorzetsel.....

???

Step by step ontleden

1.	1e: onderwerp	wie/wat + gezegde
2.	4e: lijdend vorwerp	wie/wat + gezegde+onderwerp
3.	3e: meewerkend voorwerp	aan/voor wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp

Die Mutter kauft ihr___ Kind

 ein Geschenk.

Stap 1: der/ ein group/persoonlijk voornaamwoord?

--> ein-group

Stap 2: zelfstandig naamwoord: m/ v/ o/ mv?

--> das Kind = o

Stap 3: voorzetsel? JA/Nee

--> nee --> ontleden: Voor wie koopt de moeder een kadeau? --> meewerkend vorwerp/3e naamval

Stap 4: Schema naamval

--> ein group/o/3e nasmval = ihrem

1. Der Arzt verschreibt keinem Sportler am

 Wochenende ein Medikament.

2. Susi gibt den Eltern einen Gutschein für das neue

 Wellness-Resort.

3. Das Mädchen schenkt dem Bruder zum Geburtstag

 eine neue Sporttasche.

Übung, Arbeitsblatt

S. 99