Unit 4 lesson 4

Unit lesson 4
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Unit lesson 4

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Lien

Slide 3 - Diapositive

Aan het einde van deze les:

* Weet je wat 'some' en 'any' betekenen
* Kun je 'some' en 'any' gebruiken in een goede Engelse zin

Slide 4 - Diapositive

some/any = wat, iets, enkele
Je gebruikt 'some':
1. in bevestigende zinnen
2. als je iemand iets aanbiedt of vraagt (en verwacht dat het antwoord ja is)

Je gebruikt 'any':
in ontkennende zinnen en in alle andere vragen


Slide 5 - Diapositive

I think I made .... mistakes on the test
A
some
B
any

Slide 6 - Quiz

My friend didn't make .... mistakes on the test
A
some
B
any

Slide 7 - Quiz

I'm sorry. I don't have .... money
A
some
B
any

Slide 8 - Quiz

I have .... money. I am going to buy ice cream
A
some
B
any

Slide 9 - Quiz

Do you also have .... apples?
A
some
B
any

Slide 10 - Quiz

I don't have .... cherries.
A
some
B
any

Slide 11 - Quiz

There is .... cola in the fridge.
A
some
B
any

Slide 12 - Quiz

Would you like to have .... pizza?
A
some
B
any

Slide 13 - Quiz

I don't have .... energy left.
A
some
B
any

Slide 14 - Quiz

Can I have .... coffee, please?
A
some
B
any

Slide 15 - Quiz

I have .... books over here.
A
some
B
any

Slide 16 - Quiz

No, you can't have ..... cookies today.
A
some
B
any

Slide 17 - Quiz

Kijk de video en vul steeds het juiste woord in:
a / some / any

Slide 18 - Diapositive

7

Slide 19 - Vidéo

The rat is walking on ..... shelf
A
a
B
some
C
any

Slide 20 - Quiz

There is .... soup in the pan
A
a
B
some
C
any

Slide 21 - Quiz

There aren't ..... apples on the table
A
a
B
some
C
any

Slide 22 - Quiz

The rat has just added ..... cream to the soup
A
a
B
some
C
any

Slide 23 - Quiz

The rat puts ..... herbs (kruiden) in the soup
A
a
B
some
C
any

Slide 24 - Quiz

The rat is stirring the soup with ..... spoon
A
a
B
some
C
any

Slide 25 - Quiz

The cook is surprised to see ..... rat in the kitchen
A
a
B
some
C
any

Slide 26 - Quiz

The Present Simple
Ontkenningen

Ontkenning vertellen dat iets niet (not) gebeurd.  
Je ziet het woordje not in ontkenningen, maar bijna altijd wordt de kort vorm gebruikt:     n't, zoals in don't or doesn't.

An example of a negation is:

                             She doesn't see very well. 


Slide 27 - Diapositive

The Present Simple
Negations

Je maakt dus een zin ontkennend door  don't or doesn't in de zin te zetten.  Think about the SHIT Rule!
So not like this:
                                        I like not cookies. 

But like this:
                                       I don't like cookies 


Slide 28 - Diapositive

The Present Simple
Ontkenningen

Kijk wat er gebeurt met het werkwoord als er een ontkenning van de zin wordt gemaakt: 

                                 He plays video games every day.

                        He doesn't play video games every day.

De  +s  verdwijnt na  doesn't. (net als bij de vragende zinnen) 


Slide 29 - Diapositive

They wear the same
dresses every Monday.

Slide 30 - Question ouverte

The boy always cleans
his plate after dinner.

Slide 31 - Question ouverte

They hand out flyers every morning.

Slide 32 - Question ouverte

The sun shines very brightly.

Slide 33 - Question ouverte

Minions like bananas very much.

Slide 34 - Question ouverte

Bijwoorden van tijd 
Bijwoorden van tijd geeven aan hoe vaak iets gebeurt.
Voorbeelden bij deze bijwoorden zijn; always, usually, never, often, never, sometimes
Deze woorden komen vóór het werkwoord te staan
George never plays tennis
Behalve als het werkwoord am,are,is,was,were (to be) is
We are always happy

Slide 35 - Diapositive

Waar moet je ze zetten?
Bijwoorden van tijd komen op de volgende plekken:
In een zin met:
één werkwoord: voor het werkwoord
- I often go to school by bike.
- Daisy never walks to the store.

Slide 36 - Diapositive

to be
In een zin met een vorm van to be, komt het bijwoord altijd na de vorm van to be:
He is never going to school by bike.
Anne and Peter are often late.
I am usually here by 8 o'clock.

Slide 37 - Diapositive

twee werkwoorden? 

Na het eerste werkwoord:

Barbara has never seen an elephant.
They will always go to the zoo.

Slide 38 - Diapositive

Maken voor de volgende les:
BB: 35AB, 36, 37, 38, 39, 40AB, 43, 44, 45
KB/TL: 28A, 29, 30, 32, 33A, 34AB
H: 29 t/m 34

Slide 39 - Diapositive