2. 1 Présent (tegenwoordige tijd van werkwoorden op -er, -ir en -re

1. Présent van werkwoorden op -er, -ir en -re 
Deze les gaat over:
  • de regelmatige werkwoorden
  • wel of geen -e bij je (ik)
  • de ontkenning

De volgende vragen zijn bedoeld om je voorkennis op te halen. Hierna volgt theorie met aansluitend oefeningen.
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

1. Présent van werkwoorden op -er, -ir en -re 
Deze les gaat over:
  • de regelmatige werkwoorden
  • wel of geen -e bij je (ik)
  • de ontkenning

De volgende vragen zijn bedoeld om je voorkennis op te halen. Hierna volgt theorie met aansluitend oefeningen.

Slide 1 - Diapositive

Sleep de juiste vorm van mettre in de présent naar de juiste persoon.
Mettre: présent

Je

Tu
Il
Nous
Vous
Ils
mets

mettons
mettent
met
mets
mettez

Slide 2 - Question de remorquage

Regelmatige ww op -IR  présent
Je
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
ISSONS
ISSEZ
ISSENT
IT
IS
IS

Slide 3 - Question de remorquage

Regelmatig werkwoord:
Finir - tu ...
A
finir
B
finis
C
finit
D
finissons

Slide 4 - Quiz

Regelmatig werkwoord:
Entendre - j'
A
entendre
B
entends
C
entend
D
enden

Slide 5 - Quiz

Wat zijn de uitgangen van de regelmatige werkwoorden op -er?
A
es, es, e, ons, ez, ent
B
e, es, e, ons, ez, ent
C
es, es, e, ons, ez, ont
D
e, es, e, ons, ez, ont

Slide 6 - Quiz

Regelmatige werkwoorden op -er

Nous .................(parler)
A
parlont
B
parlons
C
parlez
D
parles

Slide 7 - Quiz

Regelmatige werkwoorden op -er

Tu ............. (travailler)
A
travaille
B
travailles
C
travaillez
D
travaillent

Slide 8 - Quiz

Weet je het nog?

Slide 9 - Diapositive

Wat zijn de uitgangen van de regelmatige werkwoorden?
A
-AR,-ER,-IR
B
-ER,-RE,-AR
C
-SNOR,-POR,-FOR
D
-ER,-RE,-IR

Slide 10 - Quiz

Hoe maak je de stam van een
regelmatig werkwoord?
A
hele werkwoord
B
hele werkwoord - R
C
hele werkwoord - ER

Slide 11 - Quiz

Hoe vervoeg je regelmatig werkwoord op -ER ?
A
stam (= ww - ER) + uitgang
B
hele werkwoord + uitgang
C
alleen de stam
D
je eet een ezeltje met een eskimo

Slide 12 - Quiz

Hoe maak je de juiste vorm?
  1. Neem het hele werkwoord en haal daar de uitgang (-er, -ir of -re) vanaf.
  2. Wat je overhoudt, is de stam van het werkwoord.
  3. Plak hier de uitgang achter die hoort bij de persoon. 

Leer de uitgangen uit je hoofd!




Slide 13 - Diapositive

Let op!

Eindigt het werkwoord op -cer?
         Bij nous verandert c in ç
Eindigt het werkwoord op -ger?
         Bij nous verandert g in ge
Eindigt het werkwoord op 
-ayer / -oyer / -uyer? 
         Bij je / tu / il / elle / on / ils /   elles schrijf je een i
Eindigt het woord op 
-eter / -eler? 
         Verdubbel de medeklinker, behalve bij nous en vous 
- Staat er een e in de stam? 
         Verander de e in è, behalve  bij nous en vous 
- Staat er een é in de stam? 
         Verander de é in è, behalve bij nous en vous 
Voorbeelden hiervan lees je in de volgende dia's .

Slide 14 - Diapositive

Voorbeeld met -er: habiter (wonen)
1.  haal -er eraf  en 2. de stam is: habit
j'habite
Ik woon
tu habites
jij woont
il/ elle habite
hij/ zij woont
on habite
men woont/ wij wonen
nous habitons
wij wonen
vous habitez
u woont/ jullie wonen
ils/ elles habitent
zij wonen

Slide 15 - Diapositive

Eindigt
het werkwoord op -cer? 
Bij
nous verandert c in ç 

commencer             nous commençons




               

Slide 16 - Diapositive

Eindigt
het werkwoord op -ger? 
Bij
nous verandert g in ge 

manger                nous mangeons




               

Slide 17 - Diapositive

- Eindigt het werkwoord op -ayer / -oyer / -uyer?  
Bij je / tu / il / elle / on / ils / elles schrijf je een i 

payer                je paie – ik betaal
aboyer             il aboie – hij blaft
essuyer           j’essuie – ik droog af




               

Slide 18 - Diapositive

- Eindigt het werkwoord op -eter / -eler?  
Verdubbel de medeklinker, behalve bij nous en vous 

jeter                je jette, maar nous jetons en vous jetez





               

Slide 19 - Diapositive

Staat er een e in de stam? 
Verander de e in è, behalve bij nous en vous 

lever                je lève, maar nous levons en vous levez





               

Slide 20 - Diapositive

Staat er een é in de stam? 
Verander de é in è, behalve bij nous en vous 

préférer          je préfère, maar nous préférons en nous préférez





               

Slide 21 - Diapositive

Voorbeeld met -ir: finir (beëindigen)
1. haal -ir eraf  2.  de stam is: fin
je finis
Ik beëindig
tu finis
jij beëindigt
il/ elle finit
hij/ zij beëindigt
on finit
men beëindigt / wij beëindigen
nous finissons
wij beëindigen
vous finissez
u beëindigt/ jullie beëindigen
ils/ elles finissent
zij beëindigen

Slide 22 - Diapositive

Voorbeeld met -re: vendre 
1. haal -re eraf  2. de stam is: vend
je vends
Ik verkoop
tu vends
jij verkoopt
il/ elle vend
hij/ zij verkoopt
on vend
men verkoopt/ wij verkopen
nous vendons
wij verkopen
vous vendez
u verkoopt/ jullie verkopen
ils/ elles vendent
zij verkopen

Slide 23 - Diapositive

Wel of geen -e bij je
Als de volgende letter een klinker of een h is, dan valt de -e van je weg: j’ai.
In plaats van de -e schrijf je dan een apostrof ‘ achter j.

Als de volgende letter een (andere) medeklinker is, dan houdt je de -e: je suis / je vais

Slide 24 - Diapositive

Ontkenning
Een ontkenning bestaat in het Frans uit twee woorden: ne en een ander woord.
Ne zet je voor de persoonsvorm, het andere woord komt erachter.
Net als bij je / j’ verandert ook ne in n’ voor een klinker of een h.

Voorbeeld:
Tu vas en Espagne?
Non, je ne vais pas en Espagne.

Vous allez en Espagne?
Non, nous n’allons pas en Espagne.




Slide 25 - Diapositive

Leer de volgende ontkenningen uit je hoofd:
ne … pas
niet
ne … pas encore
nog niet
ne … plus
niet meer
ne … jamais
nooit
ne … aucun
geen
ne … rien
niets
ne … personne
niemand
Let op!
ne … que
slechts, alleen maar
ne … guère
amper, nauwelijks

Slide 26 - Diapositive

Oefeningen
Nu volgen de opdrachten.

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Lien