Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 14 vidéos.
Éléments de cette leçon
H3 instructievideo's
Slide 1 - Diapositive
Paragraaf 1
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Vidéo
Slide 4 - Vidéo
Slide 5 - Vidéo
Slide 6 - Vidéo
Geld is een ruilmiddel wanneer ...
A
je iets koopt.
B
je geld in je spaarpot doet.
C
een rekensom maakt.
D
geld wit wast.
Slide 7 - Quiz
Klaas krijgt 500 euro boven op zijn 300 euro debet-saldo. Hoeveel euro heeft hij op de rekening staan en is het debet of credit?
A
200 debet
B
200 credit
C
800 debet
D
800 credit
Slide 8 - Quiz
Joost heeft een debet saldo van € 80,-- op de bank. Maandelijks krijgt hij € 215,-- uitbetaald. Daarna koop hij kleding voor totaal € 69,95. Bereken het saldo op de bank. Zet erbij debet of credit.
A
65,05 Debet
B
65,05 Credit
C
225,05 Debet
D
225,05 Credit
Slide 9 - Quiz
Geld is een rekenmiddel wanneer ...
A
je iets koopt
B
je geld in je spaarpot doet
C
je de waarde uitdrukt van een product
Slide 10 - Quiz
wat zijn functies van geld?
A
spaarmiddel
B
rekenmiddel
C
ruilmiddel
D
leenmiddel
Slide 11 - Quiz
Directe ruil is:
A
geld tegen een product ruilen
B
een product tegen geld ruilen
C
geld tegen geld ruilen
D
een product tegen een product ruilen
Slide 12 - Quiz
Welke persoon gebruik geld als spaarmiddel
A
Lawe koopt appels op de markt
B
Kali houdt wat geld achter de hand voor tegenvallers
C
Tupi huurt een lamborghini voor een dag
D
Stafu vergelijkt Apple en Samsung telefoons
Slide 13 - Quiz
Indirecte ruil is:
A
geld tegen een product ruilen
B
een product tegen geld ruilen
C
geld tegen geld ruilen
D
een product tegen een product ruilen
Slide 14 - Quiz
Paragraaf 2
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Vidéo
Slide 17 - Vidéo
Als ik spaar voor het geval dat mijn televisie kapot gaat, spaar ik ...
A
voor een doel
B
voor de rente
C
uit voorzorg
Slide 18 - Quiz
Als ik spaar voor een nieuwe laptop. Dan spaar ik ...?
A
voor een doel
B
uit voorzorg
C
voor rente
Slide 19 - Quiz
Sparen is:
A
Het uitstellen van consumptie
B
Het naar je toe halen van consumptie
Slide 20 - Quiz
Je zet €1.500 op een spaardeposito met 2,5% enkelvoudige rente. Hoeveel rente ontvang je na 3 jaar. Schrijf je berekening op!
Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren
Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren
Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren
Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren
Slide 21 - Question ouverte
€250,- op spaarrekening. 3% samengestelde rente. Hoeveel rente ontvang je na 2 jaar?
Slide 22 - Question ouverte
Paragraaf 3
Slide 23 - Diapositive
Slide 24 - Vidéo
Slide 25 - Vidéo
Slide 26 - Vidéo
Slide 27 - Vidéo
Slide 28 - Vidéo
Mark wil graag een nieuwe telefoon kopen. Zijn vader heeft deze maand geld tekort vanwege de aanbetaling van de vakantie. Van welke twee leenmotieven is hier sprake?