Quizje hfst. 1

Welk van onderstaande gebeurtenissen zal de effectieve vraag niet doen stijgen?
A
Stijging rente
B
Stijging overheidsuitgaven
C
Stijging BBP handelspartners
D
Daling inkomstenbelasting
1 / 14
suivant
Slide 1: Quiz

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Welk van onderstaande gebeurtenissen zal de effectieve vraag niet doen stijgen?
A
Stijging rente
B
Stijging overheidsuitgaven
C
Stijging BBP handelspartners
D
Daling inkomstenbelasting

Slide 1 - Quiz

In een laagconjunctuur is de kans groot op:
A
loonstijging
B
werkloosheid
C
inflatie
D
belastingsstijging

Slide 2 - Quiz

In een land is de AOW geïndexeerd (= waardevast).
Gegeven: stijging BBP: 4%; stijging lonen: 3%; inflatie 1%
Hoe hoog is stijging AOW in dat jaar?
A
1%
B
2%
C
3%
D
4%

Slide 3 - Quiz

In een land stijgen uitkeringen 10 jaar niet. Deze 10 jaar is er elk jaar 2% inflatie.
Hoeveel daalt koopkracht in 10 jaar?
A
17,8%
B
18%
C
20%
D
21,9%

Slide 4 - Quiz

Een land heeft baat bij...
A
een dalende wisselkoers
B
een stijgende wisselkoers

Slide 5 - Quiz

De wisselkoers van de euro t.o.v. dollar was € 1 = $ 0,90 en wordt € 1 = $ 1
Wat is er gebeurd?
A
De euro is geapprecieerd en de dollar gedeprecieerd
B
De euro en de dollar zijn beide gedeprecieerd
C
De dollar is geapprecieerd en de euro gedeprecieerd
D
De euro en de dollar zijn beide geapprecieerd

Slide 6 - Quiz

Stel dat het pond in waarde daalt van € 1,50 naar € 1,40.
Wat gebeurt er?
A
Vraag ponden stijgt Aanbod euro's stijgt
B
Vraag ponden daalt Aanbod euro's daalt
C
Vraag ponden stijgt Aanbod euro's daalt
D
Vraag ponden daalt Aanbod euro's stijgt

Slide 7 - Quiz

Wat zou een oorzaak kunnen zijn van een appreciatie van het pond t.o.v. de euro?
A
Wisselkoers euro is gedaald ten opzichte van het pond
B
Aanbodlijn pond is gedaald
C
Aanbodlijn pond is gestegen
D
Wisselkoers euro is gestegen t.o.v. het pond

Slide 8 - Quiz

Stel dat een centrale bank in een land de wisselkoers wil laten appreciëren. Wat kan ze dan doen?
A
Rente verlagen
B
Vreemde valuta kopen
C
Eigen munt verkopen
D
Rente verhogen

Slide 9 - Quiz

Stel wisselkoers Euro ten opzichte van het Pond is 1,30.
Dat wil zeggen....
A
dat het pond duurder is dan de euro
B
dat de euro duurder is dan het pond
C
dat £ 1,30 = € 1,00
D
dat € 1,00 = £ 0,77

Slide 10 - Quiz

Een stijging van de wisselkoers van de munt van een land betekent .....
A
dat de export van dit land (waarschijnlijk) daalt
B
dat de import van dit land (waarschijnlijk) daalt
C
dat de import en export van dit land (waarschijnlijk) zal dalen
D
dat de import en export van dit land (waarschijnlijk) zal stijgen

Slide 11 - Quiz

Wat is het effect op de munt van een land bij een tekort op de betalingsbalans?
A
geen effect
B
een depreciërend effect
C
een appreciërend effect
D
kan zowel een appreciërend als depreciërend effect hebben

Slide 12 - Quiz

Stel dat de wisselkoers van de munt deprecieert. Wat is daarvan het effect op de betalingsbalans?
A
verslechtert
B
verbetert
C
geen effect
D
kan zowel verbeteren als verslechteren

Slide 13 - Quiz

Stel dat het BBP van Duitsland stijgt. Wat voor invloed zal dit (c.p.) hebben op de wisselkoers van de euro?
A
Niets
B
Zal appreciëren
C
Zal depreciëren
D
Kun je niet van te voren zeggen

Slide 14 - Quiz