Les 9 "Grammatik: De der-groep I"

1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Programm

1. Lernziele
2. Grammatik
De der-groep

Slide 2 - Diapositive

Lernziele
Das kannst du nach dieser Deutschstunde:

  • Je kent de bepaalde lidwoorden in de 1e, 3e en 4e naamval. (R)
  • Je kent de vaste voorzetsels met de 3e en 4e naamval. (R)
  • Je kunt de bepaalde en onbepaalde lidwoorden in de 1e, 3e en 4e naamval gebruiken. (T1)
  • Je kunt de grammatica in nieuwe situaties toepassen. (T2)
  • Je kunt de grammatica uitleggen (in het Nederlands). (I)

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Wat zijn de naamvallen?
Naamvallen beschrijven de functie van een zinsdeel in een zin.

1e naamval = onderwerp van een zin
2e naamval = bezit
3e naamval = meewerkend voorwerp
4e naamval = lijdend voorwerp

Met de naamvallen veranderen de lidwoorden en de persoonlijke voornaamwoorden!


Wanneer je bij Duits moet kiezen tussen:
der, die, das, dem, den, des

Slide 5 - Diapositive

Wat verandert met de naamvallen?
Persoonlijke voornaamwoorden
(ich/du/er/sie/es/wir/ihr/sie/Sie)

De der-groep bestaat uit alle bepaalde lidwoorden!
(der/die/das/die)

De ein-groep bestaat uit alle onbepaalde lidwoorden!
(ein/eine en kein/keine)


Slide 6 - Diapositive

De 1e naamval
Dit is de Nominativ en wordt gebruikt wanneer het woord het onderwerp is van de zin. Bijvoorbeeld:

NL: De hond is ziek.
DU: Der Hund ist krank.

Slide 7 - Diapositive

De 2e naamval
Dit is de Genitiv en wordt gebruikt bij een bezit of als het bij iets anders hoort. In het Nederlands staat er dan vaak ‘van de’, ‘van het’, ‘van deze’ etc. Het woordje ‘van’ verdwijnt dan in het Duits en daarvoor wordt deze naamval gebruikt. Bijvoorbeeld:

NL: De portemonnee van mijn broer was gestolen. 
DU: Die Brieftasche meines Bruders wurde gestohlen.

Slide 8 - Diapositive

De 3e naamval
Dit is de Dativ en wordt gebruikt wanneer het woord een meewerkend voorwerp is in de zin. Voor een meewerkend voorwerp komt in het Nederlands altijd ‘aan’ of ‘voor’, of dat kun je ervoor denken. Bijvoorbeeld:

NL: Ik geef mijn vader een boek. / Ik geef het aan mijn vader.
DU: Ich gebe meinem Vater ein Buch.

Slide 9 - Diapositive

De 4e naamval
Dit is de Akkusativ en wordt gebruikt wanneer het woord een lijdend voorwerp is. Deze kan gevonden in een zin door te vragen: ‘wie/wat + persoonsvorm + onderwerp’. Bijvoorbeeld:

NL: De vrouw koopt een boek
DU: Die Frau kauft ein Buch.


Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Wat is het verschil tussen deze zinnen:
Peter hat der Löwe getötet.
Peter hat den Löwen getötet.

Slide 12 - Question ouverte

De 1e, 3e en 4e naamval
1e ich      du     er/sie/es        wir     ihr         sie/Sie
3e mir     dir    ihm/ihr/ihm  uns    euch    ihnen/Ihnen
4e mich dich ihn/sie/es      uns    euch    sie/Sie

1e    der Mann      die Frau     das Kind      die Kinder
3e    dem Mann   der Frau     dem Kind    den Kindern
4e    den Mann    die Frau      das Kind      die Kinder

1e    ein Mann          eine Frau      ein Kind           keine Kinder
3e   einem Mann   einer Frau    einem Kind     keinen Kindern
4e   einen Mann     eine Frau     ein Kind            keine Kinder

                                                Te onthouden:
           In de 4e naamval verandert de mannelijke vorm (+en)
                     In de 3e naamval veranderen alle vormen!

Slide 13 - Diapositive

Die der-Gruppe
Voorzetsels met de vierde naamval:
durch, für, ohne, um, gegen, (bis)
Voorzetsels met de derde naamval:
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu
Video
Neue Kontakte online vmbo-gt 3
Übungen
Neue Kontakte vmbo-gt 3 B
Aufgabe 15, 16, 17 und 18 auf Seite 106-108

Slide 14 - Diapositive

Was hast du heute gelernt?

Slide 15 - Carte mentale

Was machen wir in der nächsten Stunde?

Grammatik:
ein-Gruppe

Slide 16 - Diapositive