Rekenen en taal

• Aardrijkskunde
• Basisschool
• Groep 5

7x5=

1. 30
2. 35
3. 40
4. 45

4x6=

1. 20
2. 22
3. 24
4. 28

7x7=

1. 54
2. 44
3. 94
4. 49

8x8=

1. 64
2. 46
3. 44
4. 66

9x3=

1. 29
2. 28
3. 27
4. 26

8x2=

1. 18
2. 14
3. 12
4. 16

10x11=

1. 100
2. 111
3. 110
4. 120

6x15=

1. 70
2. 80
3. 90
4. 100

3x13=

1. 38
2. 39
3. 33
4. 35

123456789x0=

1. 123456789
2. 987654321
3. 1
4. 0

128+20=

1. 138
2. 148
3. 158
4. 184

136+40=

1. 156
2. 166
3. 176
4. 167

441+441=

1. 882
2. 884
3. 776
4. 359

990-670=

1. 850
2. 320
3. 230
4. 555

875-125=

1. 550
2. 850
3. 650
4. 750

101-99=

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

33:11=

1. 1
2. 2
3. 3
4. 6

40:8=

1. 4
2. 5
3. 6
4. 8

100:20=

1. 4
2. 8
3. 7
4. 5

5x5x4x9=

1. 700
2. 800
3. 900
4. 1000

Wat is het lidwoord?
Hij ziet een hert.

1. hij
2. ziet
3. een
4. hert

Wat is het werkwoord?
Zij geeft mij een appel.

1. zij
2. geeft
3. mij
4. appel

Wat is het werkwoord?
Wij spelen met onze lego.

1. wij
2. met
3. spelen
4. lego

Wat is het werkwoord?
Hij is een stoute jongen.

1. jongen
2. stoute
3. hij
4. is

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Hij ziet een hert.

1. hij
2. ziet
3. een
4. hert

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Wij lopen in het bos.

1. wij
2. lopen
3. het
4. bos

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Dennis is morgen jarig.

1. Dennis
2. morgen
3. jarig
4. Denis

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Zij is een lieve juf.

1. zij
2. is
3. lieve
4. juf

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Hij is een rijke meneer.

1. hij
2. een
3. rijke
4. meneer

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Het is vandaag een warme dag.

1. vandaag
2. het
3. dag
4. warme

Wat is het onderwerp?
Ik loop graag in het bos.

1. ik
2. loop
3. graag
4. bos

Wat is het onderwerp?
Jan en Jaap zijn goede vrienden.

1. Jan
2. Jaap
3. Jan en Jaap
4. Jan en Joop

Wat is het onderwerp?
De leeuw jaagt op het hert.

1. leeuw
2. de leeuw
3. het hert
4. hert

Wat is het voorzetsel?
Zij zitten op school.

1. zij
2. op
3. zitten
4. school

Wat is het voorzetsel?
Ik eet graag een patatje met ketchup.

1. eet
2. patatje
3. met
4. ketchup

Wat is het voorzetsel?
De koe staat in de wei.

1. koe
2. wei
3. de
4. in

Wat is een imker?

1. Iemand die als beroep bijen houdt.
2. Iemand die als beroep konijnen houdt.
3. Iemand die als beroep honden houdt.
4. Iemand die als beroep poezen houdt.

Wat is een verpleegkundige?

1. Iemand die schoonmaakt.
2. Iemand die zieken verzorgt.
3. Iemand die opereert.
4. Iemand die dieren fokt.

Hoeveel letters heeft het alfabet?

1. 24
2. 26
3. 28
4. 30

Ik koop een jas voor 80 euro. Ik verkoop de jas voor 95 euro.
Hoeveel winst heb ik?

1. 5
2. 10
3. 15
4. 20