Dag 9

                                           Thema 6
film
Thema 6
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2ISK

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

                                           Thema 6
film
Thema 6

Slide 1 - Diapositive

het werk
  • je doet werk om geld te verdienen 
  • zin: Wat voor werk doe jij?
  • plaats waar je werkt
  • zin: Op mijn werk krijgen we nieuwe computers.
49

Slide 2 - Diapositive

zien (ww)
  • met je ogen kun je zien
  • kijken
  • werkwoord: ik zie - wij zien
  • zin: Mijn ogen zijn niet zo goed. Met een bril zie ik alles goed. 
50

Slide 3 - Diapositive

zijn (ww)
  • dit woord gebruik je om te vertellen over een persoon of ding
  • werkwoord
  •  zin: De leerlingen zijn op school
  • zin: Hij is 16 jaar. Ik ben 15.
51

Slide 4 - Diapositive

de zin


  • Woorden die achter elkaar staan.
  • Een zin begint met een hoofletter en eindigt met een punt.
  • zin: Ik maak een zin met 4 woorden.
Dit is een zin.
52

Slide 5 - Diapositive

zingen (ww)
  • muziek maken met je stem
  • solo of in een koor
  • liedjes
  • werkwoord: zing / zingt/ zingen
  • zin: Ik zing een liedje.
53

Slide 6 - Diapositive

zo
  • op deze manier
  • straks
  • over een korte tijd
  • het is zo =  het is waar
  • zin:  Ik kom zo bij je om je te helpen.
  • zin: Als je het zo doet, met twee handen, dan lukt het wel.
54

Slide 7 - Diapositive

Als ik naar het werk ga dan ga ik .......
49
A
naar de plek waar ik veel moet doen.
B
naar de plek waar ik geld verdien.
C
naar de plek waar ik mijn beroep uitoefen.
D
naar de plek waar ik ontspan.

Slide 8 - Quiz

Wat voor werk zou jij later willen doen?
49

Slide 9 - Question ouverte

De leerlingen ......... op school.
51
A
bent
B
ben
C
zijn
D
is

Slide 10 - Quiz


Zonder bril kan ik niets .......
50
A
zien
B
ruiken
C
horen
D
proeven

Slide 11 - Quiz

Jij ........ er leuk uit vandaag!
50

Slide 12 - Question ouverte

Wat is goed?
51
A
Hij is op school.
B
Zij bent op school.
C
Wij bent op school.
D
Ik bent op school.

Slide 13 - Quiz

Wat is goed?
51
A
Ik is te laat.
B
Hij bent te laat.
C
Wij bent te laat.
D
Ik ben te laat.

Slide 14 - Quiz

De leerlingen ........... op school om te leren. Elk meisje en elke jongen ...........op tijd in de les. Sommige leerlingen ............. er niet elke dag. Jij ............gelukkig wel elke dag op school. Daar ........... ik blij mee!
51
A
is - zijn - bent - ben - zijn
B
bent - zijn - ben - zijn - is
C
zijn - is - zijn - bent - ben
D
zijn - zijn - is - bent - ben

Slide 15 - Quiz

Een zin is................
52
A
een verzameling woorden achter elkaar, met leestekens, die bij elkaar horen .
B
een verzameling woorden achter elkaar.
C
woorden met leestekens
D
een verzameling woorden die bij elkaar horen.

Slide 16 - Quiz

Een ........... heeft veel woorden.
52
A
tafel
B
zo
C
zin
D
waarom

Slide 17 - Quiz

Hij ............ een prachtig lied.
53

Slide 18 - Question ouverte

53
Noem vijf woorden die horen
bij het werkwoord
zingen.

Slide 19 - Carte mentale

In welke zin betekent het woordje
zo
'op deze manier'

54
A
Sinterklaas bestaat! Is dat zo?
B
Ik kom zo, even mijn werk afmaken.
C
Als ik zo oefen dan maak ik de toets goed.

Slide 20 - Quiz

Je mag ........ naar huis.
54
A
zingen
B
zo
C
wonen
D
trouwen

Slide 21 - Quiz

Opdrachten

Slide 22 - Diapositive