Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Werkwoordspelling
Slide 1 - Diapositive
lezen
timer
10:00
Slide 2 - Diapositive
Werkwoordspelling
Slide 3 - Diapositive
Vorige les
Persoonsvormen (t.t/v.t)
Voltooid deelwoorden
Slide 4 - Diapositive
Deze les
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
Slide 5 - Diapositive
PVTT
Het vliegtuig [landen] om 10:00 uur op Schiphol.
Slide 6 - Question ouverte
PVVT
De docenten [tasten] in het duister, waar het die bijzonder hoge cijfers betrof.
Slide 7 - Question ouverte
(Voltooid deelwoord) Ik heb aan die beslissing geen consequenties verbonden.
Slide 8 - Question ouverte
(onvoltooid deelwoord) (Rennen) ging de jongen naar school.
Slide 9 - Question ouverte
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord kan ook als bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt.
Het voltooid deelwoordstaat danvoor een zelfstandig naamwoord. Het zegt dan ietsover een zelfstandig naamwoord (mensen, dieren, dingen of planten).
Slide 10 - Diapositive
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
(Zwakke werkwoorden)
Je schrijft het zo kort mogelijk op bij zwakke werkwoorden.
De verbrede straat ligt vol zand
(ik heb verbreed)
De gevluchte crimineel is opgepakt
(Ik ben gevlucht)
De afgebrande schuur wordt opgeruimd
Maar let op: de verrotte appel
Slide 11 - Diapositive
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
(Sterke werkwoorden)
De voltooid deelwoorden van sterke werkwoorden eindigen vaak op -en.
Als het voltooid deelwoord op -en eindigt, dan schrijven we het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord ook met
De gelopen afstand was erg groot. (Ik heb gelopen)
De gebraden kip smaakte heerlijk. (Ik heb gebraden) ((braden, geen sterk ww))
Het geslagen kind werd erg boos. (Ik ben geslagen)
Het vergeten boek lag nog jaren in de kast. (Ik ben vergeten)
Kom je er niet uit of een het lang of kort geschreven moet worden? Vraag jezelf dan af wat het voltooid deelwoord is door Ik ben...., ik heb..., ik word...,.
Slide 12 - Diapositive
De ....... noten smaakten erg zout. (braden)
Slide 13 - Question ouverte
Het ...... vlees smaakte heerlijk. (bakken)
Slide 14 - Question ouverte
De ....... leraar stond met keelpijn voor de klas. (hoesten)
Slide 15 - Question ouverte
De (redden) schipbreukelingen werden (ondervragen).
A
geredden, ondervraagt
B
geredde, ondervraagt
C
geredde, ondervraagd
Slide 16 - Quiz
De ....... agent begroette iedereen erg vrolijk. (lachen)
Slide 17 - Question ouverte
Het ...... paard wilde het meisje niet meer dragen. (hinniken)
Slide 18 - Question ouverte
1: Het schilderij is gestolen. Het (stelen) schilderij.
Slide 19 - Question ouverte
2: Het boek is verkocht. Het (verkopen) boek.
Slide 20 - Question ouverte
Het schip is gestrand. Het (stranden) schip.
Slide 21 - Question ouverte
De afstand is gerend. De (rennen) afstand.
Slide 22 - Question ouverte
De brief is gepost. De (posten) brief.
Slide 23 - Question ouverte
Het huis is afgebrand. Het (afbranden) huis.
Slide 24 - Question ouverte
De envelop is gesloten. De (sluiten) envelop.
Slide 25 - Question ouverte
De envelop is geopend. De (openen) envelop.
Slide 26 - Question ouverte
De muren waren mooi geverfd. De (verven) muren.
Slide 27 - Question ouverte
Wat ging goed?
Slide 28 - Diapositive
Ik weet wat bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord is
Ja
Nee
Een beetje
Slide 29 - Sondage
Ik weet hoe ik moet achterhalen of ik een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord kort of lang schrijf