Herhaling 3e klas basis

Twee formules:
A hoogte = 7,75 + 1,4 × tijd
B hoogte = 2,5 × tijd
Welke grafiek loopt het steilst?
A
Formule A
B
Formule B
C
Beide even stijl
D
Geen idee
1 / 31
suivant
Slide 1: Quiz
WiskundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Twee formules:
A hoogte = 7,75 + 1,4 × tijd
B hoogte = 2,5 × tijd
Welke grafiek loopt het steilst?
A
Formule A
B
Formule B
C
Beide even stijl
D
Geen idee

Slide 1 - Quiz

Vul aan:
Een woordformule is een formule waarin....
A
je woorden moet veranderen in cijfers en dan iets kan berekenen.
B
je niets zelf hoeft te doen.

Slide 2 - Quiz

Welke van de onderstaande antwoorden is een woordformule?
A
aantal films keer €2,00 plus €1,00 is het bedrag
B
aantal films x 2,00 + 1 = het bedrag

Slide 3 - Quiz

Woordformule:
Beltegoed in € = 25 - 0,20 x bel-tijd in minuten

Noemen we 0,20 het stijggetal of het daalgetal?
A
stijggetal
B
daalgetal

Slide 4 - Quiz

Het huren van een busje kost €30,00 per dag. Welke woordformule hoort hierbij?
A
Totale kosten = 30 : aantal dagen
B
Totale kosten = 30 + aantal dagen
C
Totale kosten = 30 x aantal dagen
D
Totale kosten = 30 - aantal dagen

Slide 5 - Quiz

Maak van deze woordformule een letterformule.

afstand = 10 + 6 x tijd
A
t = 10 + 6 x a
B
10 + 6 x 5 = 40
C
a = 10 + 6 x t
D
16 x t = a

Slide 6 - Quiz

Een kaars is 20 cm hoog. Elk uur wordt de kaars 2 cm korter. Welke woordformule hoort hierbij?
A
lengte = 20 - 2 x aantal uur
B
aantal uur = 20 - 2 x lengte
C
lengte = 20 x aantal uur - 2
D
aantal uur = 20 x lengte - 2

Slide 7 - Quiz

De woordformule is...
A
Aantal attracties x 2,50 + 15 = het totale bedrag
B
Aantal attracties x 15 + 2,50 = het totale bedrag

Slide 8 - Quiz

Wat is het begingetal?
A
Er is geen begingetal
B
0,05
C
50

Slide 9 - Quiz

Wat is het begingetal?
A
0
B
600

Slide 10 - Quiz

Wat is het begingetal?
A
4
B
4000

Slide 11 - Quiz

Wat is het begingetal?
A
200
B
5
C
0
D
80

Slide 12 - Quiz


Wat is het begingetal?
A
0
B
1
C
3,00
D
3,50

Slide 13 - Quiz

wat is hier het begingetal?
A
4
B
5
C
20
D
-5

Slide 14 - Quiz

Wat is het begingetal?
A
bedrag in €
B
625
C
25
D
t

Slide 15 - Quiz


Wat is het begingetal?
A
0
B
10
C
2
D
6

Slide 16 - Quiz



Wat is het begingetal?
A
7,50
B
12,50

Slide 17 - Quiz

Wat is het begingetal?
A
60
B
20
C
40

Slide 18 - Quiz

Wat is het begingetal?
A
0
B
450
C
800

Slide 19 - Quiz

Wat is het stijggetal
A
4
B
7,50
C
11,50
D
34

Slide 20 - Quiz


Wat is het
stijggetal?
A
0
B
1
C
3,00
D
3,50

Slide 21 - Quiz

Is er hier een stijggetal of een daalgetal ?
A
stijggetal
B
daalgetal

Slide 22 - Quiz

Wat is een stijggetal
A
hoe hoog een paard kan stijgeren
B
het eerste getal in een formule
C
een getal wat er met regelmaat af gaat
D
een getal wat er met regelmaat bij komt

Slide 23 - Quiz



Wat is het stijggetal?
A
30,50
B
38,50
C
38,50 - 30,50 = 8
D
22,50

Slide 24 - Quiz

Wat is het stijggetal?
A
0
B
5
C
1,5
D
0,5

Slide 25 - Quiz



Wat is het stijggetal?
A
7,50
B
12,50

Slide 26 - Quiz

Wat is het stijggetal?
A
0
B
0,50
C
3
D
0,5 x 3 = 1,5

Slide 27 - Quiz

Is dit een grafiek?
A
Ja
B
Nee

Slide 28 - Quiz

Is de rode grafiek een stijgende of een dalende grafiek?
A
Een stijgende
B
Een dalende
C
Een afwijkende
D
Het blijft gelijk

Slide 29 - Quiz

Bij een lineaire grafiek is de grafiek een rechte lijn.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quiz

Als je bij deze tabel een
grafiek zou tekenen, wat
voor grafiek zou dit
worden?
A
stijgend
B
dalend
C
lineair stijgend
D
lineair dalend

Slide 31 - Quiz