Dag 8

• NT2
• ISK

Woorden

Thema 12:  Vriendschap - DAG 8

De woorden van vandaag:

thuis

de tijd

de tv

uitgaan

vanaf

vragen

de vriend

de vriendin

vrolijk

de ziekte

thuis

• in jouw huis
  
  
• zin: Hoe laat ben je thuis?
• zin: Huiswerk doe je thuis.
• zin: Ik ben ziek. Ik blijf thuis.

53

de tijd (znw)

• de tijd - de tijden
  
  
• 1) hoe laat het is (klok)
• zin: Het is 10.10 uur, tijd om naar de kantine te gaan.
• 2) het moment
• zin: Vroeger was ik veel bij mijn oma. Dat was een mooie tijd.

54

de tv (znw)

• de televisie
  
• tv-kijken (ww)
• de tv - de tv's
  
  
• zin: Zet jij de tv even aan?
• zin: Ik kijk soms tv.

55

uitgaan (ww)

• naar een restaurant, café of  bioscoop gaan
  
  
• TT - ik ga uit - jij gaat uit - wij gaan uit
• VT - ik ging uit - wij gingen uit
• VTD - ik ben uitgegaan
   
• zin : Vanavond ga ik uit met een vriendin. We gaan iets drinken in het café.
• zin: Op zaterdagavond is uitgaan het leukst.

56

vanaf (vz)

• synoniem: van
• tegenstelling: tot
  
  
• 1) bij welke plaats iets begint
• zin: Vanaf station Groningen moesten we naar huis lopen.
   
• 2) op welke tijd of datum iets begint. 
  
• zin: Vanaf 1 januari gelden nieuwe regels. 

57

vragen (ww)

• zeg je om een reactie of een antwoord te krijgen
  
  
• TT - ik vraag- jij vraagt - wij vragen
• VT - ik vroeg - wij vroegen
• VTD - ik heb gevraagd
  
  
• zin: De docent vroeg hem of hij de deur wilde sluiten. 

58

de vriend (znw)

• de vriend - de vrienden
  
  
• 1) een jongen of een man met wie je een liefdesrelatie hebt
• zin: Liva en haar vriend willen trouwen. 
  
  
• 2) een jongen of een man die je leuk vindt en met wie je een bepaalde relatie hebt
  
• zin: Ik ga met een vriend in de stad shoppen. 

59

de vriendin (znw)

• de vriendin - de vriendinnen
  
  
• 1) een meisje of een vrouw met wie je een liefdesrelatie hebt
  
• zin: Mo en zijn vriendin gaan naar de bioscoop. 
  
  
• 2) een meisje of een vrouw die je leuk vindt en met wie je een bepaalde relatie hebt
• zin: Zij gaat met haar vriendin naar Amsterdam.  

60

vrolijk(e) (bnw)

• 1) blij 
  
• zin: Mina is een vrolijk meisje. 
  
  
• 2) met gezellige kleuren
• zin: Dat is een vrolijke jurk.
  
  
• 3) waar je om kunt lachen
• tegenstelling: serieus
• zin: Die film gaat over een vrolijk onderwerp.

61

de ziekte (znw)

• probleem met je gezondheid
• iets wat maakt dat je ziek bent
  
  
• de ziekte - de ziektes 
  
  
• zin: Door zijn ziekte kon de man niet meer werken. 

62

Ik ............. naar Nederlandse
tv-programma's.

32

1. neem
2. kijk
3. taal
4. lach

Goed of fout?
A - In thuis kan ik slapen.
B - Huis is in mijn thuis.
C - Thuis is in mijn huis.

53

1. A - fout B - fout C - fout
2. A - goed B - goed C - goed
3. A - fout B - goed C - goed
4. A - fout B - fout C - goed

Maak een zin met de woorden:
uitgaan (ww) - tijd - jij

54/56

Zet jij de ............ even zachter!

55

Maak een zin met de woorden:
tv-kijken (ww) / vriend

55/59

57

Vanaf wanneer woon jij in Nederland?

........... 27 april hebben wij vakantie (tot 13 mei).

57 

1. Vanaf
2. Soms
3. Sommige
4. Tot

De opdracht is erg ...................
Ik ............. aan de docent om hulp.

40/58

1. moeilijk - lachen
2. moeilijk - vragen
3. moeilijk - vraag
4. moeilijk - lach

Ik .......... de weg naat het centrum.
Jullie ............. de weg naar het centrum
Mijn broer ......... de weg naar het centrum

58 

1. vragen vraag vragt
2. vraag vragen vraagt
3. vrag vragen vragt
4. vraag vragen vragt

Wat is het meervoud?
de vriend - de ...............
de vriendin - de ...............

59/60

1. de vrienden de vriendinnen
2. de vrienden de vriendinen
3. de vrienden de vriendins
4. de vriendinnen de vrienden

59/60

Wie is jouw beste vriend/vriendin?

61

Waar word jij vrolijk van?

Ineke is een ................ meisje.

61/8

1. lach
2. vrolijk
3. soms
4. blij

De dokters weten niet wat
de oorzaak is van zijn .............. .

62

1. ziek
2. vrolijk
3. ziekenhuis
4. ziekte

Mijn opa is overleden aan
een ernstige ................... .

62