Les 10: Grammatica 4.7

Nederlands
Grammatica 4.7


1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
Grammatica 4.7


Slide 1 - Diapositive

Programma

  • Grammatica 4.7
  • Evaluatie/vragen

Slide 2 - Diapositive

Wat leren we deze les?
Je kent:
Het lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Werkwoord

Slide 3 - Diapositive

lidwoord
De, het, een

  • Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord

  • Bepaald lidwoord: de, het
  • Onbepaald lidwoord: een

Slide 4 - Diapositive

Lidwoord
De lidwoorden zijn:
- De
- Het
- Een

Slide 5 - Diapositive

Welke drie lidwoorden hebben we?

Slide 6 - Question ouverte

Lidwoord
Geen lidwoord
De
Het
Een
Voor
Ik
Doen

Slide 7 - Question de remorquage

Bepaald lidwoord
Onbepaald lidwoord
De
Het
Een

Slide 8 - Question de remorquage

Lidwoord en zelfstandig naamwoord
Het zelfstandig naamwoord

Slide 9 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord
  • Een zelfstandig naamwoord komt altijd ACHTER het lidwoord.
- De computer 
De = lidwoord. Computer = zelfstandig naamwoord
- Het kopje
Het = lidwoord. Kopje = zelfstandig naamwoord.
- Een vogelhuisje
Een = lidwoord. Vogelhuisje = zelfstandig naamwoord.
                                       Lidwoord en zelfstandig naamwoord horen dus bij elkaar!! 

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Lien

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
mensen, planten, dieren, dingen
B
mensen, planten, dieren, lidwoorden
C
mensen en dieren
D
mensen, lidwoorden

Slide 14 - Quiz

Wat is geen zelfstandig naamwoord?
A
roepen
B
kleding
C
schaal
D
kerstkaart

Slide 15 - Quiz

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
lopen
B
boodschappen doen
C
de wekker
D
staan

Slide 16 - Quiz

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 17 - Quiz

zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Question de remorquage

zelfstandig naamwoord
(enkelvoud)
zelfstandig naamwoord
(meervoud)
zelfstandig naamwoord
(verkleinwoord)
hond
honden
hondje
werk
werkje
tafels
foutje
toetsen
liefde

Slide 19 - Question de remorquage

Zelfstandig naamwoord
Geen zelfstandig naamwoord
Glas
Prachtig
Honden
Vriendschap
voor
Hengelo
die
alweer

Slide 20 - Question de remorquage

Zelfstandige naamwoorden
Woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten, noem je zelfstandige naamwoorden (znw).

Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden. Suzanne en Zwolle zijn dus zelfstandige naamwoorden.

Slide 21 - Diapositive

bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.


Slide 22 - Diapositive

bijvoeglijk naamwoorden
                                       Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord

Slide 23 - Diapositive

Wat is een
bijvoeglijk naamwoord?
A
Dat zijn namen van mensen, dieren of dingen.
B
Dat zegt iets over zelfstandige naamwoorden.
C
Dat is een werkwoord.

Slide 24 - Quiz

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
museum
B
gesprek
C
beroemde
D
jongen

Slide 25 - Quiz

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 26 - Quiz

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
groene
B
sterke
C
man
D
boze

Slide 27 - Quiz

'Veel ' en 'weinig' zijn bijvoeglijk naamwoorden. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over
A
een zelfstandig naamwoord
B
een werkwoord

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Diapositive

Werkwoord:
Zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt.

In een zin staat tenminste één werkwoord.

Elk werkwoord heeft verschillende vormen.

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Wat is een werkwoord?
Een werkwoord geeft aan:
A
mens, dier of ding
B
wat iets/iemand doet of wat iets/iemand is
C
wanneer, hoe of waar iets gebeurt
D
dat iemand iets maakt

Slide 32 - Quiz

Is kochten een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 33 - Quiz

Is 'drinken' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 34 - Quiz

Is verwijdert een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 35 - Quiz

Is jarig een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 36 - Quiz

Slide 37 - Vidéo

Slide 38 - Diapositive

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Op
maandag
zit
Naomi
aan
de
kassa.

Slide 39 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Na
de
sportles
krijgt
Abdullah
dorst.
intensieve

Slide 40 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Jules
heeft
voor
zijn
verjaardag
een
nieuwe
scooter
gekregen.

Slide 41 - Question de remorquage

Tot welke woordsoort behoort het woord tussen aanhalingstekens?

De docent legt het woordsoort voorzetsel 'uit'.
A
werkwoord
B
voorzetsel
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 42 - Quiz

Uitleg
De docent legt het woordsoort voorzetsel 'uit'.

Het woord uit hoort hier bij het hele werkwoord uitleggen en is dus onderdeel van het werkwoord

Slide 43 - Diapositive

Huiswerk
Op je laptop in Talent online:
  • 4.7 Grammatica - Opdracht 1 t/m 9

Slide 44 - Diapositive

Slide 45 - Diapositive