Registreer je telefoon! Dit zal niet veel tijd in beslag nemen. De LessonUp is virtueel en online. Om inzicht te krijgen of jullie de lesstof tot nu hebben begrepen, gaan we via de monitor massaal deze quiz doen.
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2
Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Nederlands T2
Registreer je telefoon! Dit zal niet veel tijd in beslag nemen. De LessonUp is virtueel en online. Om inzicht te krijgen of jullie de lesstof tot nu hebben begrepen, gaan we via de monitor massaal deze quiz doen.
Slide 1 - Diapositive
Welk woord is fout geschreven?
A
Chocoladebol
B
Machinaal
C
Champignons
D
Sjanteren
Slide 2 - Quiz
Directe rede Welke is goed?
A
Tessa vroeg, heb jij die tas gepakt?
B
Tessa vroeg: Heb jij die tas gepakt?
C
Tessa vroeg: 'heb jij die tas gepakt?'
D
Tessa vroeg: 'Heb jij die tas gepakt?'
Slide 3 - Quiz
Wanneer spreken we van virtueel?
Slide 4 - Question ouverte
Iets is universeel als........
A
Als het alleen digitaal is
B
Op sociale media staat
C
Het over de hele wereld hetzelfde is
D
Verbonden bent met internet
Slide 5 - Quiz
Verspillen
Slide 6 - Carte mentale
Iets is een misverstand als........
A
Het veel tijd en aandacht opeist
B
vergissing maakt omdat je elkaar niet begrijpt
C
Je iets te weten komt
D
je iets registreert
Slide 7 - Quiz
Wat is een monitor?
Slide 8 - Question ouverte
Welk woord is fout geschreven?
A
Chocoladebol
B
Rechercheur
C
Machinaal
D
Sjanteren
Slide 9 - Quiz
Welke zin is goed?
A
Hij proesten van het lachen
B
Hij proestten van het lachen
C
Hij proeste van het lachen
D
Hij proestte van het lachen
Slide 10 - Quiz
Iets is virtueel als......
Slide 11 - Question ouverte
Wat is de directe rede?
A
Iets duidelijk maken
B
Iemand commanderen
C
Iets snel doen
D
Iets wat iemand zegt
Slide 12 - Quiz
Welk woord hoort er bij de foto?
Slide 13 - Question ouverte
Wat is het verkleinwoord van het menu?
Slide 14 - Question ouverte
Welk leesteken staat er altijd in het midden van een zin en nooit aan het eind?
A
Punt
B
Komma
C
Uitroepteken
D
Vraagteken
Slide 15 - Quiz
Wat doe je als je iets inlevert?
A
Dan ben je aan het recyclen
B
Dan geeft je het terug
C
Dan draag je je steentje bij
D
je geeft het aan degene bij wie het hoort
Slide 16 - Quiz
Op welke manieren kun je besparen?
Slide 17 - Carte mentale
Verandert bij een zwak werkwoord de klank? Waar of niet waar?
Slide 18 - Question ouverte
Welke werkwoord is sterk?
A
Fietsen
B
Geven
C
Vertellen
D
Gebruiken
Slide 19 - Quiz
Welke is goed geschreven? In de verleden tijd.
A
Hij praat over tennis
B
Hij praatten over tennis
C
Hij praatte over tennis
D
Hij praate over tennis
Slide 20 - Quiz
Een trema gebruik je alleen bij meervoud
A
Dat is waar
B
Nee, alleen bij enkelfout
C
Bij meervoud en enkelvoud
Slide 21 - Quiz
Een trema gebruiken. Wat komt er achter het woord als de klemtoon op de laatste lettergreep valt?