TV2H : Wederkerende werkwoorden

TV2 chapitre 2
GRAMMAIRE
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

TV2 chapitre 2
GRAMMAIRE

Slide 1 - Diapositive

Aan het einde van de les:
  • Kun je wederkerende werkwoorden herkennen en gebruiken in een zin in het Frans.
  • Kan je het vraagwoord QUEL op de juiste wijze  gebruiken in een zin in het Frans.

Slide 2 - Diapositive

De wederkerende werkwoorden
Wederkerende werkwoorden zijn werkwoorden waar in het Nederlands zich voor staat: zich wassen, zich vergissen, zich voelen, zich herinneren, zich zorgen maken, etc.

Slide 3 - Diapositive

Veel voorkomende werkwoorden
zich douchen - se doucher
zich wassen - se laver
zich scheren - se raser
zich opmaken - se maquiller
Sommige werkwoorden zijn in het Nederlands NIET wederkerend, maar in het Frans wel!!!!
wakker worden - se reveiller
opstaan - se lever
naar bed gaan- se coucher
tandenpoetsen - se brosser les dents
wandelen - se promener

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Zich wassen

Een voorbeeld: Ik was me.

Bij wederkerende werkwoorden horen de dikgedrukte woorden altijd bij elkaar. Ik en me, jij en je, hij en zich etc.


Se laver

je me lave (ik was me)
tu te laves (jij wast je)
il se lave (hij wast zich)
elle se lave (zij wast zich)
on se lave (men wast zich)
nous nous lavons (wij wassen ons)
vous vous lavez (jullie wassen jullie)
ils/elles se lavent (zij wassen zich)

Slide 6 - Diapositive

In de passé composé

vervoegen we ALLE wederkerende werkwoorden met ÊTRE

Je me suis lavé(e)
tu t'es lavé(e)

il s'est lavé

elle s'est lavée

nous nous sommes lavé(e)s
vous vous êtes lavé(e)(s)
ils se sont lavés

elles se sont lavées

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Het vraagwoord "quel"

Quel = welk(e)/wat

Quel past zich aan het zelfstandig naamwoord aan waar het bij hoort.

Quel est ton plat (m.) préféré?

Quelle est ta matière (f.) préférée?

Quels sont tes pays (pluriel m.) préférés?

Quelles sont tes villes (pluriel f.) préférées?


Slide 9 - Diapositive

Wat of Welke?
        quel / quelle / quels / quelles   +   vorm van être wat
Quelle est ta matière préférée?  =  Wat is je lievelingsvak?
Quel est ton plat préféré?              =  Wat is je lievelingsgerecht?
Quels sont vos hobbys?                =  Wat zijn uw hobbys?
                  In alle andere gevallen betekent het welk(e).
Quel livre tu préfères?     Welk boek heb jij het liefst?
Quelle maison est la plus belle?  Welk huis is het mooist?

Slide 10 - Diapositive

Quelle surprise!!
QUEL-QUELLE-QUELS-QUELLES 
zonder werkwoord en
(vaak) met een uitroepteken
WAT EEN VERRASSING!!!!!

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Zijn jullie er klaar voor?
Log in met de code en doe mee met de quiz!

Slide 13 - Diapositive

De passé composé kent bij wederkerende werkwoorden het hulpwerkwoord
A
Être
B
Avoir
C
Faire
D
Aller

Slide 14 - Quiz

Le sport
A
quels
B
quelle
C
quel
D
quelles

Slide 15 - Quiz

Les matières (f.)
A
quel
B
quelles
C
quels
D
quelle

Slide 16 - Quiz

La classe
A
quel
B
quels
C
quelles
D
quelle

Slide 17 - Quiz


............... est ton jean préféré?

A
quels
B
quelles
C
quel
D
quelle

Slide 18 - Quiz

......... sont tes matières préférées?
A
quel
B
quelle
C
quels
D
quelles

Slide 19 - Quiz

Laatste vraag:
Ik vond de les van vandaag:
A
Heel leuk & leerzaam!
B
Saai, maar wel leerzaam
C
Ik wist alles al......
D
Ik snap er nog niks van!

Slide 20 - Quiz

C'est la fin🏁
.

Slide 21 - Diapositive