Aandoeningen en ziektes Hart- en Bloedvatenstelsel

Mensen die te zwaar zijn, hebben een grotere kans op hart- en vaatziekten.
A
Juist
B
Onjuist
1 / 32
suivant
Slide 1: Quiz
Verzorging

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Mensen die te zwaar zijn, hebben een grotere kans op hart- en vaatziekten.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 1 - Quiz

Een late complicatie van diabetes mellitus zijn hart- en vaatziekten.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 2 - Quiz

Wat kun je doen om hart-en vaatziekten te voorkomen?
Meerdere antwoorden mogelijk
A
veel bewegen
B
veel eten
C
niet roken
D
veel verzadigd vet eten

Slide 3 - Quiz

Mensen met overgewicht hebben een kleinere kans op het krijgen van hart- en vaatziekten dan mensen met een gezond gewicht.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Tot welke bloedsomloop hoort de onderste holle ader?
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop

Slide 5 - Quiz

Tot welke bloedsomloop hoort de aorta?
A
Grote bloedsomloop
B
Kleine bloedsomloop

Slide 6 - Quiz

Wat is de kleine bloedsomloop?
A
hart - alle organen - hart
B
hart - hersenen- hart
C
hart - longen - hart

Slide 7 - Quiz

Bradycardie is:
A
Snelle pols
B
Onregelmatige pols
C
Trage pols
D
Irreguliare pols

Slide 8 - Quiz

In welke bloedsomloop wordt zuurstof opgenomen en koolstofdioxide afgegeven?
A
Grote bloedsomloop
B
Kleine bloedsomloop

Slide 9 - Quiz

Bij decompensatio cordis (hartfalen) heb je een te snelle hartslag.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

Wat scheidt de linker- en rechter harthelft?
A
Hart-tussenvlies
B
Hart-tussenspier
C
Hart-wand
D
Hart-tussenwand

Slide 11 - Quiz


Bij één omloop, stroomt het bloed.....
A
1 x door het hart
B
2 x door het hart
C
3 x door het hart
D
niet door het hart

Slide 12 - Quiz

Wat gebeurt er met je hartslag als je sport!?
A
Je hartslag daalt
B
Je hartslag blijft het zelfde
C
Je hartslag stijgt

Slide 13 - Quiz

de pols meet je
A
onder de pink
B
onder de duim

Slide 14 - Quiz

Een trombose is een bloedstolsel
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quiz

De mitralisklep is een atrioventriculaire klep en ligt tussen het linker atrium en linker ventrikel
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quiz

De meeste aders zijn
A
Zuurstofrijk
B
Zuurstofarm

Slide 17 - Quiz

Benoem onderdeel 5
A
Onderste holle ader
B
Bovenste holle ader
C
Aorta
D
Linkerboezem

Slide 18 - Quiz


A
1.slagader 2.haarvat 3.ader
B
1.aorta 2.haarvat 3. ader
C
1.ader 2.haarvat 3.slagader
D
1.ader 2.haarvat 3. ader

Slide 19 - Quiz

Hoe stroomt het bloed?
A
Aorta, nierslagader, nieren, nierader, onderste holle ader.
B
Onderste holle ader, nierader, nierslagader, aorta
C
Aorta, nierader, nierslagader, onderste holle ader.
D
Nierslagader, nierader, aorta

Slide 20 - Quiz

Nummer 1 noemen we.................
1
A
aorta
B
longader
C
longslagader
D
holle ader

Slide 21 - Quiz


9 en 10
A
9: aorta 10: rechter kamer
B
9: onderste holle ader 10: linker kamer
C
9: bovenste holle ader 10: linker boezem
D
9: onderste holle ader 10: rechter kamer

Slide 22 - Quiz

Hypertensie is een te hoge bloeddruk.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quiz

Een bloedvat heeft een dikke wand.
Welk soort bloedvat is dit?
A
Slagader
B
Ader
C
Haarvat

Slide 24 - Quiz

Een normaal hartritme bij een lichaam in rust is tussen de :
A
60 - 100 slagen pm
B
80 - 120 slagen pm
C
100 - 120 slagen pm
D
160 - 180 slagen pm

Slide 25 - Quiz

Wat hoort bij het bloedvatenstelsel?

A
hart en hersenen
B
bloedvaten en hersenen
C
hersenen en bloedvaten
D
hart en bloedvaten

Slide 26 - Quiz

Hoe noem je de vettige stof die een bloedvat nauwer kan maken?
A
cholesterol
B
trombose

Slide 27 - Quiz

Een embolie in een hersenslagader kan een oorzaak zijn voor een C.V.A.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quiz

Mannen en vrouwen hebben precies dezelfde verschijnselen vooraf gaande aan een hartinfarct.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 29 - Quiz

Hoe noemen we dit probleem?
A
hartinfarct
B
opstopping
C
trombose
D
klont cellen

Slide 30 - Quiz

Hoe noemen we een verstopping in de bloedvaten van de hersenen?
A
hartinfarct
B
beroerte

Slide 31 - Quiz

Hoe noemen we het als een kransslagader in het hart verstopt raakt?
A
beroerte
B
herseninfarct
C
hartinfarct
D
hartkramp

Slide 32 - Quiz