1: een avondje met de trein

1: een avondje met de trein
Aan het einde van de les heb je nieuwe woorden geleerd.
Aan het einde van de les heb je geoefend met het beantwoorden van de vragen over de tekst
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmbo lwoo, kLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

1: een avondje met de trein
Aan het einde van de les heb je nieuwe woorden geleerd.
Aan het einde van de les heb je geoefend met het beantwoorden van de vragen over de tekst

Slide 1 - Diapositive

Wat is de titel van de tekst?

Slide 2 - Carte mentale

gebruik jij het ov?

Slide 3 - Carte mentale

moeilijke woorden

Slide 4 - Carte mentale

Zelf lezen
Moeilijke woord? -> onderstreep!
timer
4:00

Slide 5 - Diapositive

Wij lezen het verhaal.
Samen. 

Slide 6 - Diapositive

De conducteur
De conducteur is de baas in de trein. 

Slide 7 - Diapositive

schrikken
  • werkwoord
  • ik schrik - wij schrikken
  • zin: De vrouw schrikt van de horrorfilm.
  • zin: Ik schrik gisteren van de auto. 

Slide 8 - Diapositive

misschien
  • zou kunnen
  • niet zeker 
  • zin: Zij gaat misschien verhuizen.
  • zin: Ik weet misschien waar het boek ligt.

Slide 9 - Diapositive

nog een keer 
  • Een keer extra vertellen

  • zin: Wilt u het nog een keer zeggen? 

Slide 10 - Diapositive

De man ... op de trein.

  • wacht                 
  • wachten op     

Slide 11 - Diapositive

het stuk (znw)
  • het stuk - de stukken

  • 1) een deel van iets
  • zin: Wil je een stuk taart? 
  • zin: Ik heb twee stukken taart opgegeten.
  • zin: Ze reist een stuk met hen mee.

  • 2) kapot
  • zin: De laptop is stuk, hij moet gemaakt worden.
39

Slide 12 - Diapositive

pas
  • nog maar net
  • kort geleden/nog niet lang
  • Zin: Het is nog maar pas dat hij hier op school zat.
  • Zin: Pas geleden gingen wij nog weleens naar de bioscoop, maar nu niet meer.

Slide 13 - Diapositive

denken
  • je hersens gebruiken
  • werkwoord
  • ik denk - wij denken
  • Zin: Ik denk altijd goed na.
  • Zin: Ik moet aan mijn oma denken.

Slide 14 - Diapositive

snel
  • in heel korte tijd 
  • snel > < langzaam
  • Zin: Ik ga snel naar huis.
  • Zin: Bij sport rent de jongen altijd heel snel.

Slide 15 - Diapositive

Rennen
Je mag niet door de gang rennen.

Slide 16 - Diapositive

zoeken

Slide 17 - Diapositive

regel 1 t/m 26
Samen. 

Slide 18 - Diapositive

Peter woont in Rotterdam
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

regel 28 t/m 41
Samen. 

Slide 20 - Diapositive

De trein naar Gouda is 15 minuten later.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

regel 42 t/m 64
Samen. 

Slide 22 - Diapositive

Het telefoonnummer van het meisje staat op de krant.
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quiz

Maak de opdrachten

Slide 24 - Diapositive

wat heb je geleerd?

Slide 25 - Carte mentale