wf 3 h chap 1 Gl 5e ed, les verbes et se présenter

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Chapitre 1: les verbes réfléchis, en -ir et être capable de se présenter

Se laver= zich wassen

Je me lave

tu te laves

il se lave

nous nous lavons

vous vous lavez

ils se lavent

Veel voorkomende wederkerende werkwoorden:

wakker worden - se reveiller

opstaan - se lever

zich douchen - se doucher

zich wassen - se laver

zich scheren - se raser

zich opmaken - se maquiller

naar bed gaan- se coucher

inslapen - s'endormir

Let op! de passé composé van wederkerende werkwoorden hebben als hulpwerkwoord être

Vertaal: Jij wordt wakker

1. tu te réveille
2. tu t' reveille
3. tu te réveilles
4. tu te reveilles

vertaal: u gaat slapen

1. nous nous couchons
2. vous vous couchez
3. tu te couches
4. vous couchez

vertaal: zij (m, mv) hebben zich geschoren

1. Ils se sont rasées
2. Ils s'est rasé
3. Il s'est rasé
4. Ils se sont rasés

werkwoorden op -ir

vertrekken - partir

slapen - dormir

uitgaan - sortir

dienen- servir

voelen, ruiken - sentir

*Bij dormir, servir en sentir gebruik je het hulpwerkwoord avoir in de passé composé

Voor het vormen van de futur simple gebruik je het hele werkwoord plus de uitgangen van avoir..

Let op bij de nous en de vous-vorm

Vertaal: wij zullen vertrekken

1. nous partirons
2. nous partons
3. nous sommes partis
4. nous partions

zij (v, enkv) is vertrokken

1. elle est partie
2. elle a parti
3. elle est parti
4. elle parfait

vertaal: zij (v, enkv) heeft geslapen

1. elle a dormie
2. elle dors
3. elle a dormi
4. elle dormait

Vertaal: ik ga uit

1. je sortirai
2. je sort
3. je sortais
4. je sors

Tu as bien compris? Il y encore des questions?

Se présenter= zich voorstellen

Wat kun je al?

Kun je iets vertellen over jezelf, jouw familie (broers zussen, naam, leeftijd,eigenschappen en eventueel huisdieren). Wat is jouw adres, op welke school zit je (ver of dichtbij van school, welke klas, lievelingsvakken/-docenten) wat zijn jouw hobby's  wat doe je in het weekend etc. 

Maak een lijst ( vijf minuten). Hoe ver kom je?

Loop door de klas (vijf minuten) en stel de vragen( aan iemand de je nog niet zo goed kent) in het Frans, onthoudt de (Franse) antwoorden of schrijf ze op.

Tip* Gebruik de vraagzin om te antwoorden.

1. Tu as été en France?
2. Tu es fort en quelle matière?
3. Tu vas à l'école en bus?
4. Tu te lèves à quelle heure?
5.  Qu'est-ce que tu fais pendant le weekend? 
6. Ton anniversaire c'est quand?
7. Tu as vu un film récemment? 
8. Tu es comment?
9. Tu as un lapin?
10. Tu fais du sport?

C'est qui? Geef de antwoorden op jouw vragen en wij raden wie het is.

Qu'est-ce que tu as appris?

Leren/ Apprenez bron/source G en I   

maken/ faites les exercices 31 et 32