L'ordre des mots + Le pronom personnel COD/COI

Le programma d'aujourd'hui:

* L'ordre des mots
* Het lijdend voorwerp (COD)
* Het meewerkend voorwerp (COI)




1 / 52
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3-6

Cette leçon contient 52 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Le programma d'aujourd'hui:

* L'ordre des mots
* Het lijdend voorwerp (COD)
* Het meewerkend voorwerp (COI)




Slide 1 - Diapositive

L'ORDRE DES MOTS

Slide 2 - Diapositive

In het Frans is de woordvolgorde hetzelfde als in het Nederlands.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quiz

In het Frans komen alle werkwoorden achter elkaar te staan.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Plaats- en tijdsbepalingen komen in het Frans altijd achteraan een zin.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Diapositive

De vragende zin ???
1: Je kunt dezelfde volgorde aanhouden en een ? plaatsen

Vous allez à Carcassonne demain.
Vous allez à Carcassonne demain?

Slide 7 - Diapositive

De vragende zin ???
2: Maar ook de zin laten beginnen met Est-ce que


Est-ce que vous allez à Carcassonne demain?

Slide 8 - Diapositive

Inversie = ...?
A
De zin achterste voren opschrijven.
B
De zin laten rijmen.
C
Het onderwerp en de p.v. omdraaien.
D
Een ? achter de zin plaatsen.

Slide 9 - Quiz

De vragende zin ???
3: Inversie gebruiken:


Allez - vous à Carcassonne demain?

Slide 10 - Diapositive

De vragende zin + vraagwoord?
1) vraagwoord vooraan + est-ce que + gewone zin

Pourquoi est-ce que tu fais tes devoirs?

Slide 11 - Diapositive

De vragende zin + vraagwoord?
2) vraagwoord vooraan +inversie

Où allez-vous la semaine prochaine?

Slide 12 - Diapositive

De vragende zin + vraagwoord?
2) vraagwoord achteraan

La semaine prochaine vous allez où?

Slide 13 - Diapositive

Met nadruk...

Slide 14 - Diapositive

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Slide 15 - Question ouverte

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?

Slide 16 - Question ouverte

Welke zin is correct?
A
Demain, je vais demander à ma mère une glace.
B
Je vais demain demander à ma mère une glace.
C
Je vais demander demain une glace à ma mère.
D
Demain, je vais demander une glace à ma mère.

Slide 17 - Quiz

Gisteren hebben we een pizza gegeten.
(Zet de tijd aan het begin van de zin)

Slide 18 - Question ouverte

LE PRONOM PERSONNEL

Slide 19 - Diapositive

De persoonlijke voornaamwoorden (als onderwerp) in het Frans zijn:

Slide 20 - Carte mentale

COD et COI
We noemen het lijdend vw in het Frans:  Complément d'OBJET DIRECT
Exemple: J'écris une lettre 
"une lettre" = C.O.D volgt DIRECT de persoonsvorm

We noemen het meew. vw in het Frans: Complément d'OBJET INDIRECT
Exemple: J'écris une lettre à mon père:
"à mon père" = C.O.I volgt INDIRECT de persoonsvorm

vanaf hier pak je het naslagboek op p.39

Slide 21 - Diapositive

We kunnen een lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp in de zin vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.
Kijk maar naar dit voorbeeld in het Nederlands:

Ik schrijf een brief aan mijn vader.
Lijdend vw vervangen: Ik schrijf hem aan mijn vader.
Meew. vw vervangen: Ik schrijf hem een brief.

In het Nederlands gebruiken we in beide gevallen HEM. In het Frans is dat niet het geval!!

Slide 22 - Diapositive

    pers. vnw. lijd.vw           pers. vnw. meew.vw
    
    me                                    me
    te                                       te
    le / la                                 lui   
    nous                                 nous
    vous                                  vous
    les                                      leur

Slide 23 - Diapositive

De plaats van het pers. vnw.
We plaatsen lijd. voorw. als pers. vnw / meew. voorw. als pers. vnw
vóór de persoonsvorm. Maar.....als er een infinitief in de zin staat, dan plaatsen we het persoonlijk voornaamwoord vóór het infinitief.
Exemple:
Je donne une fleur à ma mère   
Je la donne à ma mère              Je lui donne une fleur      ( Je la lui donne )

Je vais donner une fleur à ma mère 
Je vais la donner à ma mère        Je vais lui donner une fleur 
                                                                                                                  ( Je vais la lui donner )  

Slide 24 - Diapositive

Het lijdend voorwerp als persoonlijk voornaamwoord

Slide 25 - Diapositive

COD: lijd. vw.
Tu vois tes amis?
vervang 'tes amis'
A
Tu le vois?
B
Tu la vois?
C
Tu les vois?
D
Tu l'a vois?

Slide 26 - Quiz

COD: lijd. vw.
On vend cette maison.
vervang 'cette maison'
A
On la vend.
B
On le vend.
C
On les vend.
D
On vend la.

Slide 27 - Quiz

COD: lijd. vw.
Elle étudie la carte routière.
vervang 'la carte routière'
A
Elle la étudie.
B
Elle l'étudie.
C
Elle le étudie.
D
Elle étudie le.

Slide 28 - Quiz

COD: lijd. vw.
Je mange le chocolat.
A
Je l'mange.
B
Je la mange.
C
Le je mange.
D
Je le mange.

Slide 29 - Quiz

COD: lijd. vw.
Nous donnons ce souvenir à Bart.
vervang 'ce souvenir' (m)

Slide 30 - Question ouverte

COD: lijd. vw.
Tu laves la voiture?
vervang 'la voiture'

Slide 31 - Question ouverte

herschrijf de zin en vervang het COD:
J'ai regardé le film sur netflix.

Slide 32 - Question ouverte

Théorie: Le pronom personnel 
              (meewerkend voorwerp: COI)
Voorbeelden van een persoonlijk voornaamwoord dat de rol van meewerkend voorwerp heeft in een zin:

Een pronom personnel als meewerkend voorwerp vervangt altijd een persoon

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

COI: meew. vw.
Nous donnons ce souvenir à Bart.
vervang 'à Bart'
A
Nous le donnons ce souvenir.
B
Nous donnons ce souvenir à le.
C
Nous la donnons ce souvenir.
D
Nous lui donnons ce souvenir.

Slide 35 - Quiz

COI: meew. vw.
Hij geeft hen het boek.


Slide 36 - Question ouverte

COI: meew. vw.
Wij gaan jullie bellen.

Slide 37 - Question ouverte

COI: meew. vw.
Il donne le stylo à moi.
vervang 'à moi'

Slide 38 - Question ouverte

Théorie: De plaats van le pronom personnel als LV en de plaats van le pronom personnel als MWV
De vormen staan..
1) ..voor de persoonsvorm : Je le vois, Je l'ai vu, Je lui ai donné le cadeau
Tenzij..
2) ..er een infinitief in de zin staat, dan staat de vorm voor die infinitief: Je vais le rencontrer, je vais lui téléphoner 




Slide 39 - Diapositive

Elle a donné le cadeau à ses parents.
vervang 'à ses parents'

Slide 40 - Question ouverte

Elle va donner le cadeau à ses parents.
vervang 'à ses parents'

Slide 41 - Question ouverte

Théorie: De plaats van le pronom personnel als LV en de plaats van le pronom personnel als MWV
Tot slot.. Als je in en zin een lijd. vw. als pers. vnw en een meew. vw. als pers. vnw hebt..
1) Dan gebruik je altijd eerst het lijdend voorwerp en dit wordt meteen vervolgt door het meewerkend voorwerp.




Slide 42 - Diapositive

Il donne un cadeau à nous
vervang 'un cadeau' & 'à Nous'

Slide 43 - Question ouverte

Il pose une question à moi
vervang 'une question' & 'à moi'

Slide 44 - Question ouverte

Je pose une question à mes amis.
vervang 'une question' & 'à mes amis'

Slide 45 - Question ouverte

Slide 46 - Diapositive


Hoe herken je een meewerkend voorwerp
in een Franse zin?
A
begint met: du, de la, de, des
B
begint met: avec, pour
C
begint met: à, au, à la
D
begint met: à, au, aux

Slide 47 - Quiz


Door welke woorden kun je het meewerkend voorwerp vervangen?
A
me, te, te, la, nous, vous, leur
B
me, te, lui, nous, vous, les
C
me, te, lui, nous, vous, leur
D
nous, vous, leur

Slide 48 - Quiz

Vervang het meewerkend voorwerp
en maak een goede zin.

Il demande à moi de l'aider.

A
Il te demande de l'aider.
B
Il demande à m'aider.
C
Il me demande de l'aider.
D
Il demande me de l'aider

Slide 49 - Quiz

Vervang het meewerkend voorwerp
en maak een goede zin.

Je vais donner un cadeau à mes parents.
A
Je leur vais donner un cadeau.
B
Je les vais donner un cadeau.
C
Je vais donner leur un cadeau.
D
Je vais leur donner un cadeau.

Slide 50 - Quiz

Vervang het meewerkend voorwerp
en maak een goede zin.

Jean a répondu au prof.

A
Jean lui a répondu.
B
Jean a lui répondu.
C
Jean l'a répondu.
D
Jean a répondu à lui.

Slide 51 - Quiz

Slide 52 - Diapositive